Gastauteur

2.327 Artikelen
3 Waanlinks
25 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het boekenvak en de leesklimaatverandering

ANALYSE - Het gaat niet goed met het boek in Nederland. Boekhandels sluiten, bibliotheken worden wegbezuinigd, boekenclubs gaan op de fles. ’s Lands meest prestigieuze boekenketen Selexyz ging failliet, werd door een investeerder samengevoegd met ramsj- en antiquariaatketen De Slegte onder de nieuwe naam Polare, en die keten staat nu weer voor de afgrond. ‘Het kon beter’ is een understatement. Een bijdrage van Frank Huysmans, hoogleraar bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam.

Als je dit zo opschrijft, maak je geen vrienden in het boekenvak. Het land kent een aantal goedlopende boekhandels met directeuren die het publieke debat niet schuwen. Zo is daar Fabian Paagman van de gelijknamige boekhandel in het Haagse Statenkwartier. Een belevenisboekhandel: er is een hip café en een kinderboekenafdeling met een vol activiteitenprogramma. Geregeld komen er schrijvers voordragen en signeren. Poëzie vult er nog meer dan een enkele plank. Neemt Fabian het woord, dan luistert het boekenvak. Dus als hij op de site van Boekblad verkondigt dat naar aanleiding van deze affaire eens goed moet worden gediscussieerd over de rol van CB Logistics (voorheen het Centraal Boekhuis), begint in Culemborg de adrenaline door de aderen te kolken.

Eenzelfde status in het vak heeft Maarten Asscher, directeur/eigenaar van Athenaeum-boekhandel met hoofdvestiging aan het Spui in Amsterdam. Prachtige boekhandel met een uitstekend assortiment op het gebied van letteren, geschiedenis, politiek en wetenschap. Je vindt er een ruime collectie Engelstalige literatuur (en dat met een American Book Centre en Waterstone’s aan hetzelfde plein) maar ook een goede selectie recente literatuur uit andere taalgebieden, zoals het Frans en Duits. Met zo’n winkel op een steenworp afstand van mijn Amsterdamse werkplek ben ik reddeloos verloren. Ik durf niet te schatten hoeveel procent van mijn inkomen ik er in het afgelopen decennium heb achtergelaten. Laten we zeggen dat als Maarten Asscher spreekt, hij dat ook een beetje namens mij doet.

Foto: Grant Condit (cc)

Rijke communistische landen winnen meeste medailles

ACHTERGROND - De Olympische Winterspelen van Sotsji zijn eindelijk begonnen. De infrastructuur zal ook voor de volgende Winterspelen van 2018 in PyeongChang nog niet klaar zijn, maar dat mag de pret niet drukken voor de 2800 atleten uit 88 deelnemende landen.

Maar wat ligt ten grondslag aan Olympisch succes? Kunnen we succes bij de Spelen verklaren aan de hand van economische, politieke en geografische kenmerken van een land? Daniel Johnson en Ayfer Ali hebben alle Olympische Spelen van 1952 tot 2000, zowel Winter- als Zomerspelen,  onderzocht en komen met een aantal interessante inzichten (voor een vergelijkbare analyse van alleen de Zomerspelen, zie hier).

Deelname

We kennen allemaal dat verschrikkelijke Olympische credo dat deelnemen belangrijker is dan winnen. Johnson en Ali onderzoeken dan ook eerst de factoren die het aantal deelnemers per land verklaren voor de Zomer- en Winterspelen tussen 1952 en 2000. Laten we eerlijk zijn, met slechts 88 deelnemende landen zullen hele continenten nauwelijks iets meekrijgen van Poetins prestigeproject.

Welvaart speelt een belangrijke rol voor deelname aan de Spelen. Voor de Zomerspelen is er een tamelijk lineair effect van welvaart, wat betekent dat rijkere landen proportioneel meer atleten afvaardigen. Het welvaartseffect voor de Winterspelen is sterk kwadratisch, dus arme landen sturen nauwelijks atleten, terwijl rijke landen relatief grote delegaties uitzenden. Het aantal inwoners is ook van belang, maar alleen voor de Zomerspelen. Voor de Winterspelen verklaart het inwonertal niet hoeveel atleten worden afgevaardigd.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

CPB-rapport over Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs doorgelicht

ANALYSE - In een voorbeeldige analyse test het CPB of het kwaliteitsprogramma voor zwakke basisscholen in de gemeente Amsterdam tot de gewenste verbetering in de Cito-scores van die scholen heeft geleid.[i] Het antwoord is erg duidelijk. Het lijkt er op dat de Cito-score van de zwakke Amsterdamse scholen die dit kwaliteitsprogramma volgden relatief achterblijven bij die van zwakke scholen in de drie andere grote steden, maar ook die in 38 grote en middelgrote steden en zelfs bij de landelijke trend. Onderstaande figuur illustreert de uitkomsten. Terwijl alle Cito-scores van de zwakke scholen tussen 2008 en 2012 stijgen, blijven die van de Amsterdamse zwakke scholen relatief achter. Het rapport doet via allerlei additionele analyses zijn best te testen of dit Amsterdamse achterblijven voor specifieke groepen leerlingen of scholen niet opgaat, maar dat blijkt niet het geval te zijn.

citoamsterdam

Bron: CPB-rapport, blz. 12. 

Ik heb echter twijfels bij de aannames van het quasi-experimentele onderzoeksdesign. Ik probeer in deze bijdrage deze aannames te toetsen. Mijn conclusie is dat in dit geval de voorwaarden voor een quasi-experimentele aanpak niet vervuld zijn.

Regionale ongelijkheid in de definitie van zwakke scholen

De eerste aanname is dat de inspectie een nationale maatstaf heeft voor het vaststellen van zwakke scholen waarin geen regionale verschillen optreden. Het CPB-rapport stelt op blz. 10 dat de 614 zwakke scholen, die de kern van de analyse vormen, vergelijkbaar zijn in onderwijskwaliteit op grond van nationale maatstaven van de onderwijsinspectie. Het beslissingschema op grond waarvan de inspectie besluit dat een basisschool zwak is, kent een groot aantal stappen en subjectieve criteria. Bovendien speelt ook de regionale inspecteur in de uiteindelijke weging van de vele soms tegenstrijdige factoren een eigen rol, waardoor er regionale verschillen in de percentage zwakke scholen zijn.[ii]

Foto: Gerard Stolk (cc)

Is theologie vijand van het geloof?

COLUMN - Binnen de academische theologie, waarin kritisch wordt nagedacht over de rijke traditie van het christelijk geloof, lijkt iedere theoloog soms in zijn eigen toonsoort lijkt te zingen en een eigen maat te houden. Je kunt dan vaak ook niet van harmonie spreken; alle theologen samen zouden een koor opleveren waarin vaak dissonanten klinken en wat vreselijk is om naar te luisteren. Anders dan de natuurwetenschappen kent de theologie geen algemene methode, en daarom lijkt het voor een buitenstaander vaak alsof anything goes.

Vandaar dat veel gemeenteleden de theologie links laten liggen. Je merkt dat er een steeds grotere kloof aan het ontstaan tussen de academische theologie en de “gewone” gelovigen. De predikanten, die de vertaalslag zouden moeten slaan tussen de theologie en het beleefde en geleefde geloof, laten het maar al te vaak afweten. De theologie, zo hoor ik vaak in reacties op mijn blog of tijdens lezingen, maakt het geloof kapot en is alleen maar kritisch op het geloof. Theologen lijken zelf de grootste vijanden van het geloof te zijn.

Is theologie werkelijk Geest-dodend? Veel hangt af van hoe je geloof bekijkt of beleeft. Is geloof een zeker weten bij de klippen op, en zijn kritische vragen of twijfel je grootste angst? Dan is theologie bedreigend. Maar gelukkig zien veel mensen geloof als een weldadige onrust, een weg die gegaan wordt doorheen heel het leven, zonder een vaste woon- of verblijfplaats, en die met geen enkel menselijk antwoord genoegen neemt, omdat menselijke godsbeelden slechts constructies zijn van iets dat het menselijk voorstellingsvermogen overstijgt. Iedere constructie verabsoluteren staat dan gelijk aan godslastering.

Foto: Jeroen Mirck (cc)

Minder partijleden zegt weinig over participatie en representatie

OPINIE - Het aantal leden van politieke partijen is in 2013 weer gezakt. Dat is aanleiding voor enkele alarmerende berichten over de politieke participatie in Nederland. Maar je kunt je sterk afvragen of het aantal partijleden in Nederland iets zegt over de representatie en participatie. Is het echt zo erg dat slechts 2,32 procent van de bevolking lid is van een partij? Het is prima mogelijk om politiek te bedrijven zonder lid te zijn van een partij en ook kun je jezelf prima vertegenwoordigd voelen zonder lid te worden.

Het ledenverlies sinds 1978 is het sterkst bij de PvdA, het CDA en de VVD. Deze grote partijen stammen nog uit de tijd van de verzuiling. Toen werden veel mensen lid van de partij vanwege een bepaalde betrokkenheid bij hun zuil. De oudste leden van de grote partijen, en dat zijn er heel wat, werden lid in de tijd van de verzuiling. Dit type partijleden is langzaam aan het uitsterven, iets dat de laatste dertig jaar de nodige impact heeft gehad op de ledenaantallen. Een CDA-lid vertelde me ooit dat sterfte de belangrijkste reden is voor het verlies van leden.Tegenwoordig willen veel burgers zich niet al te snel meer binden aan een enkele politieke stroming. Velen zijn pragmatisch en beslissen iedere verkiezing weer opnieuw welke partij op dat moment voor hen het verstandigst lijkt. Dat betekent echter niet dat deze burgers niet politiek betrokken kunnen zijn. Er zijn tal van politiek betrokken burgers actief belangenorganisaties zoals wijkcomités, natuurorganisaties, mensenrechtenorganisaties, actiegroepen en noem maar op. Deze burgers volgen de politiek en komen in actie wanneer dat nodig is. Daarbij beperken ze zich niet tot een enkele partij maar wordt er met alle partijen gepraat over de onderwerpen die deze burgers aangaan. Bovendien hoef je ook niet lid te zijn van een partij om te communiceren met politici. Soms kan partijlidmaatschap zelfs in het nadeel werken voor deze mensen, omdat men dan een minder onafhankelijke indruk maakt. Daarom zullen veel van deze burgers er voor kiezen om geen uitgesproken politieke kleur aan te nemen.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Zijn partijleiders groentjes?

DATA - Politici kennen het echte leven niet, hebben nooit hun handjes laten wapperen en gaan veelal direct van de collegezaal naar de Tweede Kamer. Onlangs (rond 27:30) uitte de mislukte pensionado-populist Henk Krol dit (breedgedragen?) sentiment over politici. Vroeger…vroeger, toen werden we bestuurd door grijze, oude mannen met ervaring en binding. Tegenwoordig lijkt de premier het jongste lid van de alumniclub van z’n studentenvereniging. Maar is dit zo? Hebben de leiders van vandaag meer of minder ervaring dan vroeger? En is die ervaring puur in de politieke achterkamertjes of hebben de partijleiders ook ‘echte’ banen gehad?

Op parlement.com zijn de cv’s van Nederlandse politici te vinden. Voor elke partijleider van de VVD en de PvdA heb ik gekeken hoeveel jaar zij gewerkt hebben in een niet-politieke functie en hoeveel jaar in een politieke functie (gemeenteraad, Tweede Kamerlid, etc.) totdat zij politiek leider van hun partij werden. Figuur 1 laat de VVD-leiders zien. Gemiddeld hebben VVD-leiders voordat zij leider werden 9.5 jaar een niet-politieke functie bekleed en bijna veertien jaar een politieke functie. In dat opzicht is Mark Rutte inderdaad een groentje met tien jaar een niet-politieke functie en vier jaar een politieke functie. Maar Hans Wiegel, Joris Voorhoeve en Ed Nijpels waren nog groener. Wiegel ging bijna letterlijk vanuit de collegezaal de kamer in. Zalm en Bolkestein hebben een carrière gehad buiten de politiek, terwijl Dijkstal langzaam opklauterde van gemeenteraad tot minister.

Foto: Nuon (cc)

Noorse certificaten verzieken markt groene stroom

COLUMN - Het gebruik van Noorse certificaten voor groene stroom is op de zakelijke markt geëxplodeerd nadat het werd toegestaan die certificaten te gebruiken voor meerjarenafspraken over efficiënter energiegebruik.

De markt voor groene stroom is voor velen ondoorzichtig. Dat is begrijpelijk. Toch is het de moeite waard om er een keer goed naar te kijken. Consumenten hebben recht op een fatsoenlijk product. En in een goed functionerende markt mag worden verwacht dat groene stroom een iets hogere prijs heeft dan grijze stroom. Duurzame energie zonder subsidie komt daarmee binnen bereik.

Een consument kan niet zien of hij groene stroom krijgt of niet. Het idee achter groene stroom is dat de consument de garantie krijgt dat er evenveel groene stroom wordt opgewekt als hij verbruikt. Dit wordt gecontroleerd door middel van certificaten, die worden uitgegeven door CertiQ, een dochter van Tennet. CertiQ maakte in 2012 voor in totaal 12,8 terrawattuur in Nederland opgewekte duurzame elektriciteit Garanties van Oorsprong aan. De markt is echter veel groter. Het totale verbruik van certificaten in 2012 bedroeg 35 terrawattuur, een derde van de totale productie in Nederland.

Dit verschil is niet het gevolg van extra import van groene stroom. De import komt vooral uit Duitsland. Omdat de groenheid van deze stroom al door de Duitse consument is betaald, zijn de Duitse certificaten echter niet te koop. De geïmporteerde certificaten komen voor het overgrote deel uit Noorwegen. In Noorwegen is alle stroom duurzaam. Er is voor Noorse energiebedrijven geen enkele reden om een apart groene stroomproduct te verkopen. De certificaten zijn met andere woorden in dit land niets waard en kunnen in Nederland worden gedumpt. De Noorse groene stroomcertificaten kosten een paar honderdste eurocent per kilowattuur. Het ‘vergroenen’ van een Nederlands huishouden met deze certificaten kost één à twee euro per huishouden per jaar. Er vindt voor alle duidelijkheid ook geen serieuze stroomimport plaats uit Noorwegen. In jaren met veel regen, zoals 2011, exporteert Noorwegen een paar procent groene stroom. In drogere jaren, zoals 2010, importeert het land stroom.

De conclusie moet zijn dat ongeveer tweederde deel van de verkochte groene stroom in Nederland werkelijkheid grijs is.

Met name NUON, Eneco en de Nederlandse Energie Maatschappij hebben het voortouw genomen bij de inkoop van Noorse certificaten. NUON heeft in het midden van het vorige decennium al haar bestaande natuurstroomklanten overgezet op het onzinproduct GroenStroom, en is vervolgens met het geloofwaardige product natuurstroom (later CO2 OK stroom) nieuwe klanten gaan werven.

Eneco heeft in 2010 besloten om al haar 1.8 miljoen retailklanten met ingang van 2011 over te zetten op EcoStroom. Dit product bestond in 2011 voor 15 procent uit Nederlandse groene stroom en voor 85 procent uit geïmporteerde certificaten. In 2012 was het aandeel geïmporteerde certificaten voor EcoStroom opgelopen tot ruim 90 procent. Eneco gebruikt de Nederlandse certificaten in toenemende mate voor het product HollandseWind. Dit product deugt wel. De reclame van Eneco is ook gericht op dit geloofwaardige product.

Ook de Nederlandse Energie Maatschappij koopt op grote schaal Noorse certificaten in. Het bedrijf combineerde in 2012 goedkope kolenstroom met Noorse certificaten en beschikt daarmee voor een grijs product over een volledig groen stroometiket.

De consumentenmarkt is naar schatting verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van de Noorse certificaten. Het overgrote deel gaat naar het bedrijfsleven. In de zakelijke markt is het gebruik van Noorse certificaten geëxplodeerd. Dit na het besluit dat de 1.000 MJA-bedrijven (Meerjarenafspraken Energie-efficiency, overeenkomsten tussen de overheid en bedrijven en instellingen over het effectiever en efficiënter inzetten van energie) en de 100 MEE-bedrijven (Meerjarenafspraak Energie-efficiëntieverbetering ) deze certificaten mochten gebruiken om hun doelstellingen te halen. Hoeveel onzin kun je bedenken?

Essent is het enige grote energiebedrijf dat niet voor de Noorwegen-route kiest en zich houdt aan de afspraak met milieuorganisaties uit 2007 dat een product groen mag heten als tenminste 80 procent van de stroom is gebaseerd op Nederlandse certificaten. Naast het feit dat Essent de grootste producent is van groene stroom, is dat een belangrijke reden waarom de HIER Klimaatcampagne in 2011 heeft gekozen voor samenwerking met Essent.

De afgelopen jaren is een aantal initiatieven genomen om de markt te fatsoeneren. Stichting Milieukeur heeft een keurmerk geïntroduceerd voor groene stroom uit eigen land. De CO2-Prestatieladder, waarvoor inmiddels ruim 400 bedrijven zijn gecertificeerd, accepteert alleen producten die zijn gebaseerd op Nederlandse certificaten. Op de onze website staat een groene stroomchecker, waar de samenstelling van alle groene stroom producten is te vinden. Het gevolg van deze activiteiten is dat steeds meer partijen uit het bedrijfsleven, bijvoorbeeld de NS, inmiddels doorhebben welke producten deugen, en welke niet. De landelijke overheid is met haar beleid voor duurzaam inkopen nog niet zo ver, zoals onlangs bleek, maar dat verandert hopelijk snel. De stijgende vraag in het bedrijfsleven naar een product dat deugt, leidt echter nog nauwelijks tot een meerprijs voor groene stroom. Het gevolg op dit moment is vooral dat gewone consument steeds meer een onzinproduct krijgt.
Foto: motograf (cc)

Waar is de parallelle samenleving?

ANALYSE - In 2007 hoorde ik voor het eerst het woord ‘parallelle samenleving’ tijdens een debat bij het Goethe Instituut, een wereldwijd actieve organisatie die de Duitse taal en cultuur promoot. Het debat ging eerst over ‘Turken’ en plotseling over de islam, maar dat is een patroon van integratiedebatten. Het Goethe Instituut deed ook aan ‘zelfsegregatie’ op basis van de definitie van de sprekers, maar dat besef was afwezig onder de aanwezigen. Vermoedelijk onderzoekt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Goethe Instituut niet op haar cocon- en capsulefunctie.

Het neologisme ‘parallelgesellschaften’ (parallelle samenlevingen) is afkomstig uit het Duits en werd in 1996 voor het eerst gebruikt door Wilhelm Heitmeyer om de segregatie van Turkse migranten te beschrijven. Het woord heeft sterke connotaties met een andere Duitse metafoor: de ‘Staat-im-Staate’ (de staat in de staat), een verwijzing naar de gettovorming onder de joodse gemeenschap en een gangbare term tot het einde van het naziregime. De besmeurde politieke lading van het begrip Staat-im-Staate heeft geleid tot het neologisme van ‘parallelle samenleving’ om daarmee andere en nieuwe categorieën in de Duitse maatschappij te duiden. Het woord ging daarna op reis in Europa en bezocht ook Nederland.

Woordenfabriek

Een parallelle samenleving zou naast de ‘normale’ samenleving bestaan en klaarblijkelijk is er geen contact tussen de twee ‘werelden’. Keklik Yücel, woordvoerder integratie van de PvdA, zegt dat bepaalde groepen mensen in de samenleving in een ‘parallelle samenleving’ leven. Mijn brein weigert mee te werken: hoe kan iemand zich zowel in de reguliere samenleving als ook in een parallelle samenleving bevinden, als die twee ‘werelden’ elkaar wederzijds uitsluiten?

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Mediahype met groot maatschappelijk effect

ANALYSE - Daniël de Rijke schreef eind 2013 een open brief aan minister Schippers over hoe hij als ex-kankerpatiënt moeilijker een nieuwe zorgverzekering kon afsluiten. De brief ging viral. Zijn vader Frank Bokern blikt nu terug op de mediahype.

Met de kreet ‘Daniël had kanker. En nu is hij boos’ wist mijn zoon Daniël de Rijke half december een enorme mediahype te veroorzaken. Daniël was erachter gekomen dat hij als ex-kankerpatiënt niet zomaar meer in aanmerking komt voor elke zorgverzekering. Toen zijn open brief aan minister Schippers niet onmiddellijk werd beantwoord, besloten Daniël, zijn moeder en ondergetekende om wat reuring te veroorzaken via de (sociale) media. Dat had verbluffende gevolgen. Het blog waarop de brief was te lezen kreeg in een paar dagen meer dan 85.000 pageviews. Maar liefst 805.000 unieke Twitteraccounts ontvingen een of meer tweets. En alleen al via de landelijke, traditionele media kwam het verhaal bij 7,93 miljoen mensen terecht. Bij elkaar opgeteld heeft bijna half Nederland in een paar dagen tijd kennis kunnen nemen van het verhaal van Daniël.

De brief ging ‘viral’. Ook Sargasso bracht al snel een bericht. Dus dat reuring maken is wel gelukt. Maar daar was het Daniël natuurlijk niet om te doen. Die reuring was alleen maar nodig om aandacht te krijgen voor het onderliggende probleem: in Nederland is er kennelijk sprake van risicoselectie en uitsluiting. En niet alleen bij mensen die ziek zijn, wat natuurlijk al erg genoeg is, maar zelfs bij mensen die ziek zijn geweest. Dat was ook het belangrijkste thema in de open brief. Het ging Daniël er niet zozeer om dat hij zich niet overal meer aanvullend kon verzekeren voor fysiotherapie, de kwestie was groter en principiëler, zoals hij zelf al schreef: ‘Waarom wordt het mij niet mogelijk gemaakt vrij te kunnen kiezen tussen zorgverzekeraars?’

Foto: Hans Mestrum (cc)

Ministers moeten uitleggen waarom iets wel/niet door beugel kan

OPINIE - Voor de tweede keer binnen een jaar berichtte de Volkskrant over Minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu en haar echtgenoot. Die echtgenoot heeft indirecte economische banden met het Ministerie. Hij adviseert bedrijven die opdrachten aannemen van het ministerie en heeft ook aandelen bij enkele van deze bedrijven. Voor de Volkskrant reden om uit te pluizen of hier geen sprake is van belangenverstrengeling. Immers, de beslissingen van de minister kunnen de economische positie van haar echtgenoot flink verbeteren. En, omgekeerd, de relatie van haar echtgenoot  tot een bepaald bedrijf of industrietak kan het besluit van de minister om over te gaan tot een bepaalde opdracht of beleidslijn onwenselijk beïnvloeden.

De minister heeft bij beide artikelen gepikeerd gereageerd. Zij zegt in lijn met het Handboek voor Aantredende Bewindslieden te handelen. En ze heeft het gevoel gebruikt te worden om een debat over integriteit van politici aan te zwengelen.

Debat

Ik zou zeggen: prima idee, laat dat debat maar komen. De casus Schultz van Haegen is een uitstekend vertrekpunt. De huidige organisatie van de publieke sector is in Nederland in flux. De verhoudingen tussen bestuurslagen worden steeds aangepast, en daarnaast zijn een groeiend aantal uitvoerende en controlerende instanties in de publieke sector verzelfstandigd en/of geprivatiseerd. Dit levert een complex van interacterende organisatievormen op, die deels door markt en deels door hiërarchie worden gestuurd. Bestuurskundigen hebben er plezier in om dit vanuit governance-perspectief te duiden en  te analyseren hoe er besloten wordt, wie dat doet en of dat effectiever kan.

Foto: Edwin Aldershof (cc)

Duidelijkheid voor Groningen

OPINIE - “Nait soezen moar broezen,” denken veel Groningers bij de manier waarop de regering omgaat met de problemen met de gaswinning in de provincie. Dit nuchtere gezegde – vrij vertaald “niet lullen maar poetsen” – moet Den Haag ter harte nemen. De plannen die minister Kamp vorige week bekend maakte zijn de eerste concrete toezeggingen naar de Groningers, maar er blijven nog een flink aantal cruciale vraagtekens bestaan.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Bijna een jaar geleden maakte het rapport van  het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) een einde aan een lange periode van struisvogelpolitiek. Wat eigenlijk al jaren vermoed werd stond nu zwart op wit: (sneller) gas winnen leidt tot (zwaardere) aardbevingen. D66 drong aan op snelle actie. Samen met andere oppositiepartijen wilden we de gaskraan deels dichtdraaien en een regeling treffen met de bewoners van het gebied. Zowel de PvdA als de VVD stemden toen tegen en schoven daarmee de beslissing voor zich uit. Ondertussen werd in 2013 voor een record aan gas uit de grond gepompt.

Voor de Groningers is de belangrijkste vraag of zij nog wel veilig zijn in hun eigen huis. Verschillende instanties hebben zich over deze vraag gebogen. Dat de aardbevingen een direct gevolg zijn van de gaswinning staat vast, maar over de risico’s lopen de rapporten uiteen. Volgens de meest voorzichtige voorspelling is de kans op een aardbeving met een kracht van 5 op de schaal van richter kleiner dan 1%, terwijl het meest alarmerende rapport deze kans op 7% schat. Dichtdraaien van de gaskraan levert op termijn stabiliteit, maar op de korte termijn moeten we vooral de huizen aanpakken. D66 wil dat daar snel mee begonnen word, zodat ouders geen kooi meer om het bed van hun kind hoeven te zetten.

Foto: FaceMePLS (cc)

Goedpraters van Nederlandse mensenrechtenschendingen

OPINIE - De zogenaamde “tegenprestatie” van bijstandsontvangers is een mensenrechtenschending. Maar kan desondanks op genoeg goedpraters rekenen, schrijft Louis van Overbeek.

Schendingen van mensenrechten vormen een zaak van gewicht in de Nederlandse media en publieke opinie. Tenminste … zolang ze plaatsvinden in Verweggistan. “Oh wat is die homofobe Poetin een schurk, laten we zijn winterspelen boycotten! Mogen Saoedi-Arabische vrouwen niet autorijden? Dat kan echt niet! Kinderarbeid in Bangladesh? Schande!”

Dat er niettemin al tien jaar lang op grote schaal verplichte tewerkstelling (‘dwangarbeid’) van bijstandsgerechtigden voorkomt in Nederland zelf, is door belanghebbenden met succes uit de publiciteit gehouden. Deze tewerkstelling werd immers, mede om de armen er voortaan van af te schrikken überhaupt nog een uitkering aan te vragen, reeds geïntroduceerd met de invoering van de Wet Werk en Bijstand door toenmalig staatssecretaris Mark Rutte in 2004. Aanvankelijk (althans op papier) als verplichte reïntegratie, veelal onder de naam Work First, en inmiddels ook in de vorm van ‘verplicht vrijwilligerswerk’, als ‘tegenprestatie’ in ruil voor bijstand. Hoeveel moeite je ook deed de kwestie op de agenda te krijgen: in de mainstream pers en media werd zij domweg genegeerd.

Stokje achter de deur

En huidig staatssecretaris Jetta ‘grote grutjes’ Klijnsma, die haar gehoor bij voorkeur in kleutertaal en met verkleinwoordjes toespreekt, kon het intrekken van bijstand, het laatste sociale vangnet, als dwangmiddel om uitkeringsgerechtigden te pressen verplichte arbeid te leveren aanduiden als ‘een stokje achter de deur’, waar in werkelijkheid toch echt een maatregel als ‘een ploertendoder’ werd bedoeld.

Vorige Volgende