Gastauteur

2.322 Artikelen
3 Waanlinks
25 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: foto: en.wikipedia.org

Het Nederlandse casino-kapitalisme

ANALYSE - Het Nederlandse poldermodel wordt volgens Hans van Zon sluipenderwijs om zeep geholpen. Vervolg van zijn artikel over de nadelen van loonmatiging voor de Nederlandse economie.

In de jaren negentig, toen de Nederlandse economie het beter leek te doen dan de buurlanden, werd de Nederlandse variant van het kapitalisme, het poldermodel, alom geprezen. Later bleek dat de economische groei in die periode vooral op een onroerend goed bubbel was gebaseerd. Sinds 2008 zit de groei, voor zover die er nog was, vooral in de export geleid.

Juist die aspecten die bijdroegen tot het relatieve succes van het Nederlandse kapitalisme (coöperatieve aspecten in samenhang met competitie) zijn de laatste decennia ondermijnd. Tegenwoordig wordt alles ondergeschikt gemaakt aan korte termijn financiële doelstellingen. Die financialisering geldt ook voor de semi publieke en publieke sector. Een gigantische financiële sector heeft de Nederlandse economie getransformeerd in een casino. Zelfs de vroeger zo degelijke pensioenfondsen zijn hier deel van gaan uitmaken. Het zo typerende ‘maatschappelijke middenveld’ is ondermijnd terwijl het publieke belang ondergeschikt is gemaakt aan het private belang.

De Nederlandse landbouw en voedselverwerkende industrie is een goed voorbeeld van hoe een ‘markteconomie’ werkt. Het Nederlandse succes in de geleidelijke transformatie van een traditionele landbouw in een van de meest competitieve in de wereld (Nederland is bijvoorbeeld ’s werelds belangrijkste exporteur van groenten) is instructief. De rol van de Nederlandse staat was essentieel (landbouwonderwijs, ruilverkaveling, prijsafspraken et cetera) terwijl ook de coöperaties een heel belangrijke rol speelden, bijvoorbeeld in de voedselverwerkende industrie, veilingen en financiële dienstverlening, de RABO bank. Dus de unieke wisselwerking tussen overheidsingrijpen, samenwerking en, in mindere mate, de markt, maakte de Nederlandse landbouw tot een groot succes.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

In Nederland remt een geringe binnenlandse vraag de economische groei

ACHTERGROND - Volgens FNV-voorzitter Heerts is ‘de grens aan de CAO-tafels’ bereikt. Hij kondigde vorige week een ‘hete zomer’ aan. Hans van Zon betoogt dat de Nederlandse obsessie met bezuinigen en matigen op loonkosten de economische groei niet alleen in Nederland maar ook in de zuidelijke lidstaten van de eurozone belemmert.

Met de invoering van de euro hebben eurolanden geen directe invloed meer op de betalingsbalans. Kapitaal moet immers vrij kunnen stromen. Waren in de jaren tachtig en negentig de Nederlandse betalingsbalansoverschotten gemiddeld ongeveer 2,5 per cent van het Bruto Nationaal Product (BNP), gedurende de jaren 2000 stegen die naar het hoogste niveau in de EU. In 2013 was het 10,3 per cent van het BNP (15 per cent met de eurozone). Het betekent dat van alles van wat we met elkaar produceren, zo’n 10 per cent naar het buitenland gestuurd wordt. In 2014 betekent dat, met een overschot van 89, 6 miljard euro, 5313 euro per Nederlander (inclusief baby’s). Dit overschot is een uitdrukking van een lage binnenlandse vraag en hoge kapitaalsexporten.

Het kleine Nederland staat met 5,6 per cent van alle globale kapitaalexporten op de vijfde plaats (IMF, 2014). Consumptieve uitgaven van huishoudens bereikten in 2013 een dieptepunt met 45 per cent van het BNP (Wereld Bank data). Dat is een van de laagste in Europa (in Duitsland was het 56 per cent, in Groot Brittannië 64,4 per cent en in de VS 68 per cent). Alhoewel er voldoende geld is wordt er minder geïnvesteerd. In de jaren negentig stond Nederland volgens de OESO met de hoogte van investeringen als deel van het BNP nog in de middenmoot. Nu bungelt Nederland onderaan. In Nederland daalde die ratio gedurende 2008-12 van 16,4 naar 14,8 per cent. Voor zover er nog geïnvesteerd wordt was dat in toenemende mate in niet-productieve investeringen. Vaak worden met geleend geld onroerend goed of bestaande bedrijven opgekocht. Bijvoorbeeld, tussen 1989 en 2012 groeide de leningenportfolio van Nederlandse vastgoedbedrijven van 193 naar 1380 miljard euro.

Foto: Studievereniging i.d (cc)

Werkgevers kunnen beter pleiten voor langstuderen

COLUMN - Op Vrij-Zinnig.nl postte Lisa Westerveld, raadslid van GroenLinks voor de gemeente Nijmegen, een vurig pleidooi voor méér langstudeerders.

‘Werkgevers willen universiteit wél op rendement afrekenen’, kopte De Volkskrant (7 mei 2015). In een notitie aan de minister van onderwijs schreven lobbyorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland ontevreden te zijn over de kwaliteit van het onderwijs en instellingen daarom te willen binden aan meer rendementsafspraken. Het aantal hoger opgeleiden moet bovendien omhoog volgens de werkgevers.

Om een aantal redenen loopt de redenering scheef: prestatieafspraken hebben verstrekkende gevolgen, maar leiden niet tot meer kwaliteit. Wanneer bekostiging afhankelijk is van een bepaalde indicator, is het logische gevolg dat de ontvanger de afgesproken doelstelling probeert te halen. Met in sociale sectoren vaak averechtse effecten. We zagen dat in de Verenigde Staten, waar hogere bonussen werden gegeven wanneer toetscijfers hoger waren. Het gevolg? Leerlingen kregen hogere cijfers. Niet door beter onderwijs, maar doordat de norm werd verlaagd. We zien dat nu in het hoger onderwijs: instellingen die worden beoordeeld op het aantal studenten dat binnen een bepaalde tijd afstudeert, halen deze norm door minder streng te beoordelen. En daar wordt het onderwijs niet beter van.

Wanneer werkgevers de kwaliteit van de afgestudeerden daadwerkelijk omhoog willen, kunnen ze beter pleiten voor andere zaken:

Foto: SP (cc)

Studenten en keuzevrijheid

Als ik kijk naar mijn studententijd, dan besef ik me hoeveel keuzevrijheid ik had. Ik ben begonnen met studeren in 1999 en heb acht jaar over mijn studie gedaan. Dat was een keuze die ik kon maken.* Ik ben vroeg in mijn studie actief geworden bij verschillende studentenorganisaties, en merkte al snel dat ik daar minstens zo veel leerde als tijdens mijn studie. Ik koos daarom om een dozijn internationale studentenconferenties op mijn vakgebied te bezoeken en er een paar te organiseren, om actief te zijn in de studentenbeweging, om verschillende studentenorganisaties te besturen, om aan statuten te schrijven en om hoofdredacteur te zijn van een verenigingsblaadje.

Ook had ik veel keuze binnen mijn studie. Om, enkele verplichte werkgroepen uitgezonderd, wel of niet op college te verschijnen. Ik had de keuze om zelf mijn eigen scriptieonderwerp te kiezen, en dat helemaal vorm te geven naar mijn eigen wensen en interesses. Ik had bijna een volledig studiejaar aan vrijekeuzeruimte (39 van de 42 studiepunten die een jaar toen telde). Zolang ik beargumenteerde waarom een bepaald vak (van welke studie dan ook) voor mij nuttig en relevant was, kon ik volgen wat ik wilde.

Al deze keuzevrijheid is grotendeels verdwenen voor de meeste studenten van nu, tot mijn spijt. Veel opleidingen kennen een strenge aanwezigheidsplicht, en veel studies hebben een bindend studieadvies. Er is een harde knip tussen de bachelor en de master, dus een leuk mastervak ‘er bij’ volgen tijdens de bachelor is verboden. Studenten moeten vaak binnen een bepaalde tijd hun vakken halen anders vervallen de studiepunten, dus vakken erbij doen is sowieso iets dat wordt ontmoedigd. De vrije ruimte is daarnaast danig ingeperkt, vergeleken met toen ik studeerde. Wat er nog is, is vaak gegoten in een systeem van minors, waarbij studenten een hapklaar pakket van 30EC kunnen kiezen. Scriptieonderwerpen zijn bij veel studies niet meer vrij, maar dienen de onderzoekslijn van de opleiding te volgen of gekozen te worden van een lijst met onderwerpen.

Foto: Kim Hansen (cc)

Hoe groot kan een coöperatief windpark zijn?

Tekst: Craig Morris; Vertaling: Krispijn Beek;

Een Duits project dat eind vorig maand opgeleverd werd in de buurt van de Deens grens laat zien dat coöperatieve duurzame energie projecten utiliteitsschaal aan kunnen nemen.

Een paar weken geleden werd een windenergiepark van 82,3 MW bestaande uit 24 windturbines opgeleverd. Het project is een initiatief van 360 Duitse burgers. Het project bevat zelfs een transformator station, die het burgerinitiatief volledig op eigen kracht heeft gefinancierd (rapport in het Duits).

Het totale project heeft een prijskaartje van 127 miljoen Euro, een bedrag dat het coöperatieve windpark ‘een van de grootste in de regio’ maakt, aldus het Duitse rapport. De burgers legden 25,4 miljoen Euro aan eigen vermogen in om de totale financiering mogelijk te maken, wat betekent dat het project met ongeveer 20% eigen vermogen gefinancierd is. Het totale financieringsbedrag is een factor 5 hoger.

Het gemiddelde aandeel komt zodoende op ongeveer 70.000 Euro per burger. Dat bedrag klinkt hoog en zou een bevestiging kunnen zijn dat (om een Duitse uitdrukking te gebruiken) de vrouw van de tandarts investeert in de Energiewende, terwijl de armen er voor betalen – behalve dan dat de investeerders in plattelandsgemeenschappen plaats vinden. Eerdere investeringen in windenergie hebben deze gemeenschappen de financiële armslag gegeven om hun projecten op te schalen naar utiliteitsschaal. Deze burgers hebben simpelweg besloten te investeren in iets dat goed is voor hen, hun gemeenschap en hun land in plaats van een nieuwe Mercedes te kopen.

Foto: United Nations Photo (cc)

Misleiding alom… (bij verkoop zonnepanelen)

COLUMN - Naar aanleiding van de berichten van Tennet  en de ACM van de afgelopen weken over respectievelijk de reeds ingezette prijsdaling van elektriciteit en de verwachting dat deze de komende jaren nog verder zal zakken, had ik deze week al een column geschreven. Hierin spreek ik mijn verbazing uit over het feit dat er nog steeds partijen zijn die rendementsberekeningen laten zien waarin men rekent met energieprijsstijgingen de komende jaren in plaats van energieprijsdalingen.

Voorbeelden

In mijn eerdere column ging ik een weddenschap aan die ik dik, maar dan ook dik heb gewonnen: binnen een tijdsbestek van drie uur had ik via Twitter meer dan dertig voorbeelden ontvangen van teksten waarin partijen, vaak verkopers van zonnepanelen, zich schuldig maken aan misleiding. Iets anders kan ik het helaas niet noemen.

De vraag is dan ook niet óf maar wanneer de ACM hierop ingrijpt.

In mijn column had ik zelf al drie voorbeelden gegeven en naar aanleiding daarvan kwamen er dus ruim dertig bij, het gros van Peter Segaar (Polder PV) en van Henri Bontenbal.

Hieronder staan enkele voorbeelden waarvan sommige van echt grote partijen zoals Nefit en Greenchoice:

  • “de gemiddelde prijsstijging van de energie is ongeveer 8% per jaar”
  • “Bij een energieprijsstijging van 4% kan een rendement gerealiseerd worden van 11,5%”
  • “Elk jaar stijgt de energieprijs met zo’n 4%”
  • “stijging van de energieprijzen met 6% (gem. stijging tussen 1997 en 2010 was 7,6 %)”
  • “De afgelopen jaren is de energieprijs in Nederland fors gestegen. Gemiddeld met ongeveer 8% per jaar. Als die stijging doorzet, heeft de klant dus jarenlang een erg gunstig tarief.”
  • “Nu is het aannemelijk dat de energieprijzen niet gelijk blijven, maar juist stijgen. De laatste 10 jaar was de stijging ieder jaar gemiddeld 10%. “
Foto: klokwerk (cc)

Laten we eens ophouden over dat basisinkomen

ANALYSE - Op zijn blog beschrijft Ronald Mulder de moeilijkheden van de discussie over het basisinkomen, en stelt hij een concrete route voor. 

Het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen is een van de beste ideeën ooit. Het zou een paar belangrijke economische en sociale problemen oplossen en het zou de sociale zekerheid toekomstbestendig maken. Helaas is het ook een van de slechtste verhalen ooit. Het verhaal lijkt zo frontaal in te gaan tegen een aantal diep verankerde normen en waarden, dat veel mensen hun oordeel al klaar hebben lang voordat ze de werkelijke implicaties van het idee tot zich hebben laten doordringen. Bovendien: zo eenvoudig als het idee is, zo moeilijk is de uitwerking. In plaats van praten over de exacte bestemming kunnen we beter beginnen de goede kant op te bewegen.

Het lever-effect
Sinds een kleine anderhalf jaar ben ik, met anderen, bezig Nederland rijp te maken voor experimenten met een onvoorwaardelijk basisinkomen. In dat anderhalf jaar heb ik heel vaak te horen gekregen dat ik een hippie, een communist, een uitvreter en een luilak ben, die gedreven wordt door afgunst en naïef idealisme. Overigens heb ik bijna net zo vaak te horen gekregen dat ik een vazal ben van de elite en het grootkapitaal, dat ik de transitie naar een eerlijke en duurzame samenleving wil blokkeren en dat ik de arbeiders wil degraderen tot knechten van de staat. En gelukkig heb ik ook heel veel mensen horen zeggen dat dat een heel goed idee is, dat basisinkomen.

Foto: Denise Krebs (cc)

Een alternatief voor toegevoegde waarde in het onderwijs

ANALYSE - De overheid wil dat kinderen worden voorbereid op de eisen die de 21ste eeuw aan hen stelt. Dat betekent meer aandacht voor kritisch denken, creativiteit en problemen oplossen in het onderwijs. Tegelijkertijd wil die zelfde overheid de resultaten van het onderwijs meetbaar maken door middel van standaardtoetsen, leerwinst en toegevoegde waarde. Helaas. Je kunt niet alles hebben. Die twee eisen zijn onverenigbaar. Een tweede gastbijdrage van Dick van der Wateren.

In mijn vorige post, gaf ik argumenten, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, waarom toegevoegde waarde een onbetrouwbaar, ongevalideerd en onrechtvaardig criterium is om de kwaliteit van scholen en leraren te meten. Het is enigszins ironisch dat de Nederlandse overheid dit beoordelingssysteem wil invoeren nu in de VS, na jarenlange rampzalige ervaringen, een heuse ‘opt out movement‘ is ontstaan en diverse staten het systeem weer afschaffen. Ik gaf daarnaast aan dat door allerlei belangengroepen, met name door de overheid, het onderwijs teveel wordt gezien als een economisch instrument, een middel om Nederland een betere concurrentiepositie op de wereldmarkt te verschaffen.

In deze post wil ik een alternatief schetsen dat het voordeel heeft dat het steunt op wetenschappelijk onderzoek en leraren helpt zich te verbeteren. Het is bovendien betrouwbaarder, transparanter en eerlijker dan een systeem gebaseerd op toegevoegde waarde, zoals de Onderwijsinspectie voorstaat. Maar eerst wil ik nog een aantal vooronderstellingen over onderwijs tegen het licht houden en de vraag stellen welke waarden het onderwijs zou moeten vertegenwoordigen.

Foto: Denise Krebs (cc)

De verleidingen van toegevoegde waarde in het onderwijs

ANALYSE, LONGREAD - Er lijkt de laatste tijd in Nederland een gunstiger wind te waaien in het onderwijs, niet in de laatste plaats dankzij de publicatie van ‘Het Alternatief’ in 2013. Dat blijkt onder andere uit de woorden van onze minister en staatssecretaris van Onderwijs en de nota Onderwijs 2032 van staatssecretaris Dekker, maar ook uit de notitie Samen Leren, die tot stand kwam in een samenwerking tussen negen onderwijsmensen en vijf kamerleden van de twee regeringspartijen. Het ziet er dan ook naar uit dat leraren meer zeggenschap krijgen over de inhoud en de praktijk van het onderwijs.

Aan de andere kant zijn er plannen om juist de controle over de onderwijskwaliteit stevig in overheidshanden te houden. De Onderwijsinspectie onderzoekt hoe leerwinst en toegevoegde waarde kunnen worden gemeten om daarmee scholen verantwoording af te laten leggen. Ruim 30 jaar ervaring met toegevoegde waarde in de VS roepen de vraag op of dat een goed idee is. Een gastbijdrage van Dick van der Wateren.

Het ligt erg voor de hand. Als je als beleidsmaker of bestuurder wilt weten hoe goed een docent is, of een school, kijk je naar de cijfers. Je kijkt hoeveel kinderen overgaan en blijven zitten, je bekijkt de cijfers op het overgangsrapport, de Cito-scores, in- en uitstroom, aantal geslaagden voor het eindexamen, gemiddelde examencijfers. Maar aan die ruwe cijfers zitten allerlei nadelen.

Foto: Nuon (cc)

Tien ontwerpprincipes voor een warmtenet

COLUMN - van Jan Willem van de Groep, alias Greenspirator

De discussie over centrale hoog-temperatuur warmtenetten n.a.v. mijn columns en blogs maakt nogal wat los in warmteland heb ik gemerkt. Nou ben ik geen radicale tegenstander van warmtenetten. Ik zie ze alleen, vanuit transitieperspectief, weinig toevoegen aan de opgave waar we voor staan. Er zijn wel een paar plekken waar het zou kunnen. Het gebied waar de warmterotonde Zuid-Holland is gepland zou zo’n plek kunnen zijn. Het lijkt mij goed dat we daar dan wel een aantal ontwerp principes voor meegeven waardoor warmtenetten kansrijke decentrale ontwikkelingen niet in de weg gaat zitten.

Ik heb er een aantal bedacht. Heeft u aanvullende principes of bent u het niet eens met één van deze principes dan nodig ik u van harte uit om te reageren. Wellicht komen we er samen uit.

ONTWERPPRINCIPES WARMTENET

  • De gebouwde omgeving krijgt een besparingsdoel van 70% gerealiseerd in 2035.
    Daarmee krijgt het debat over de energievoorziening een heel ander karakter.
  • Nieuwe warmtenetten worden niet gevoed door fossiele bronnen (kolen, gas , afval). Oude netten die gevoed worden door kolen of AVI’s faseren we binnen 15 jaar uit.
  • Aftapwarmte is geen restwarmte, het aftappen van warmte mag niet ten koste gaan van het rendement van een installatie.
  • Foto: copyright ok. Gecheckt 20-09-2022

    Warmte dumpen… meer verlies dan winst

     

    COLUMN - Minister Kamp bracht begin april zijn visie op warmte uit. Ik vraag me af waarom de minister vasthoudt aan een fossiel regime. Er zijn alternatieven, bijvoorbeeld een ambitieus besparingsdoel.

    De minister en zijn ambtenaren lijken niet los te komen van het heersende (fossiele) paradigma dat energie centraal gedistribueerd moet worden, de energievraag statisch is en ‘restwarmte’ een duurzaam alternatief is voor gas. Het nieuwe paradigma, forse energie-reductie met daaraan gekoppeld decentrale opwekking van elektriciteit en warmte, wordt als een nichemarkt weggezet. Warmtebedrijven zullen blij zijn met een visie waarbij kolencentrales, afvalverbrandingsinstallaties en de industrie hun zogenaamde restwarmte ongestraft kunnen dumpen in de gebouwde omgeving. Ze krijgen er nog voor betaald ook.

    Het verbaast mij dat Maxime Verhagen, voorzitter van Bouwend Nederland, daar niet luidkeels een alternatief tegenover zet. Laat Bouwend Nederland nou domweg toe dat er elk jaar 20 miljard euro verdwijnt vanuit de gebouwde omgeving naar het energiedomein? Geld dat ook ingezet kan worden voor forse energiereductie en opwekking van decentrale energie. Geld waarmee wijken kunnen worden getransformeerd en het woonplezier vergroot.

    Echte restwarmte bestaat op hooguit vier plekken in Nederland waar de energie-intensieve industrie sterk is geconcentreerd. Volgens Tjeerd Jongsma, directeur van het Institute for Sustainable Process Technology, is het voor de industrie ook in die gebieden veel kosteneffectiever om elkaars restwarmte te gebruiken. Het is volgens hem zonde om daarvoor dure fijnmazige warmtenetten in de gebouwde omgeving aan te leggen.

    Foto: Laauwen Media (cc)

    Na het Maagdenhuis

    OPINIE - Na elf dagen werd het Amsterdamse Bungehuis ontruimd, na ruim zes weken het Maagdenhuis. In beide gevallen leidde het tot forse discussies in de media. Voorstanders zetten de bezetters neer als helden, die opkomen voor democratisering en rechten voor studenten. Tegenstanders benadrukken dat de bezetters niet allemaal studenten waren. Dat het Maagdenhuis een puinzooi werd en de schade maar liefst is opgelopen tot een half miljoen.

    Voor- en tegenstanders zullen beamen dat de bezettingen een nieuwe discussie hebben losgemaakt. Al eerder betoogde ik dat ik de actievoerders goed begreep: jarenlange lobby had immers weinig opgeleverd.

    Natuurlijk, praten kan heel effectief zijn. In een goed gesprek overtuig je met goede argumenten. Voorwaarde is wel dat beide kanten van de tafel openstaan voor de mening van anderen en dat de verhoudingen in evenwicht zijn. Helaas ontbreken die ingrediënten vaak, zo toont de ontknoping van de bezetting in het Maagdenhuis pijnlijk aan.

    Opvallend is dat weinig personen de doelen van de bezetters afkeuren. De nadruk ligt op de manier – de bezetting. Die wordt door critici afgedaan als een te zwaar middel. We vergeten bijna dat de studentenacties rond 1969 ook draaiden om democratisering van de universiteiten dat de studenten daarmee een aantal forse verbeteringen binnenhaalden.

    Vorige Volgende