Bijzinnen

53 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Vogelverschrikker

Na de optocht stonden we in de harmoniezaal, omgeven door luide muziek en confetti. Ik dronk een piepke sjoes, met mijn jongste dochter op mijn arm. Als ik probeerde haar op de grond te zetten, deed ze alsof ze boven een krokodillenvijver bungelde. Benen omhoog en angstige blik naar beneden.
     Bij elke serveerster die passeerde, vroeg mijn moeder of ik nog een sjoeske wilde. Er passeerden nogal wat serveersters.
     Sinds ik getrouwd  ben, proberen mijn ouders me dronken te voeren met carnaval. Vroeger maakten ze zich zorgen dat ik teveel plezier had, nu verdenken ze me ervan dat ik te weinig plezier heb in het leven. Ouderlijke zorg houdt nooit op, alleen de middelen veranderen.
     Mijn vrouw was er niet bij. Vorig jaar had ze voor het eerst in haar leven carnaval gevierd, dit jaar bleef ze thuis. Ze is opgegroeid in Zoetermeer en heeft in Amsterdam gestudeerd. Zo iemand kun je niet elk decennium de polonaise laten lopen.

In de trein hadden mijn dochters en ik tussen de carnavalstoeristen gezeten. Sommige toeristen hadden werk gemaakt van hun kostuums, dat viel niet te ontkennen. Toch had het iets halfhartigs. Het waren pijnloze verkleedpartijen van mensen die wilden voorkomen dat ze er belachelijk uit zouden zien. Een gemiste kans.
     De flirt met zelfvernedering is een van de meer sympathieke kanten van het carnaval. Ik herinner me dat ik als puber een keer verkleed was als bloem. Rond mijn gezicht zat een krans van grote schuimrubberen bloembladen. Ze hingen slap naar beneden, waardoor ik meer leek op een treurwilg. Een te krappe groene maillot en idem truitje omklemden mijn stakerige lijf – hetzelfde lijf dat ik in het zwembad met grote tegenzin blootstelde aan de blikken van mijn klasgenoten.
     Ik weet nog dat ik me onkwetsbaar voelde in het bloemenpak. Er was niets meer te verliezen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Maand zevenenzeventig

Lieve Vera,

Vanochtend kroop je bibberend boven op de verwarming om je kleren aan te trekken, ook kwam er nauwelijks warme lucht uit het rooster. Ik heb de thermostaat zo ingesteld dat het 16 graden is wanneer we opstaan. Op werkdagen gaat de verwarming dan meteen weer uit.
      Ik zou nu iets kunnen zeggen over het milieu of over het ongemak dat ik voel bij de gedachte dat we het huis warm stoken voor een uurtje comfort in de ochtend. Maar de waarheid is dat ik geniet van het afzien van genot.
    Dat is de prijs van beschaving: genot is omgeven door bezwaren. Tel maar eens op hoe vaak de reclame ons ‘onbekommerd genieten’ belooft. Gewoon genieten is bekommerd genieten, dat is de impliciete erkenning. De beschaafde mens heeft dat opgelost door de onderdrukking van genot zelf de plaats van het genot in te laten nemen. Het menselijke ras is een prachtige uitvinding, laat je niets wijsmaken.
      Ergens tussen het smeren van jouw lunch, het inpakken van een verweesd tartaartje voor mijn lunch, je haren borstelen, je zus aankleden, het inruimen van de vaatwasser en het op de trap leggen van jullie pyjama’s, vroeg je waarom ik de verwarming niet aanzette.
      Ik kan me niet meer herinneren wat ik precies antwoordde.
    Het lokte wel een vervolgvraag uit. Je vroeg: ‘Wat is dat, energie?’
      Vroeger, toen je net geboren was, verheugde ik me op het moment dat je zulke vragen zou gaan stellen. In mijn fantasie bracht ik je de liefde voor natuurkunde bij. In die fantasie was het echter nooit kwart over zeven in de ochtend en werd de vraag niet onderbroken door klappertanden – of zoals jij het noemt: bibbertanden.
      Ergens aan het einde van mijn onbegrijpelijke relaas viel het woord ‘zonde’. Waar de wetenschap faalt, is er altijd nog het moralisme.
      Prompt zei je: ‘O ja, pappa. Nu snap ik het. Dan moeten we vanavond de verwarming ook niet aanzetten, want dat is zonde.’
      Het zal niet lang meer duren voor we ook aan jouw onbekommerd genieten een einde hebben gemaakt.
      Ik bood aan om je even op schoot te nemen en warm te knuffelen. Hoe onsmakelijk ik dat woord ook vind, ik knuffel je graag, altijd. Ik heb me vaak afgevraagd waarom dat niet geldt voor de volwassenen die me dierbaar zijn, in het bijzonder je moeder. Bij haar ervaar ik het knuffelen als een activiteit voor uitzonderlijke gelegenheden, zoals je een oliebol eet op oudjaar. Op alle andere dagen zie ik alleen maar een homp gefrituurd meel met een teleurstellend aantal rozijntjes. Niet iets waar ik trots op ben, overigens.
      Je nam mijn aanbod aan. Ik vouwde je op tot een pakketje en begon je warm te wrijven. Je bent zesenhalf en je lijf krijgt lengte en een zekere pezigheid. Na jou wilde Jules ook en toen ik haar omklemde besefte ik: dit is het echte werk. Een klein, zacht, onbeholpen pakketje mens dat ik met moeite los kon laten. Misschien had ik toch niets tegen volwassen vrouwen, maar waren hun lijven gewoon te lang en niet onbeholpen genoeg. Een geruststellende gedachte.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Aantallen huilende mensen

Enige tijd geleden vroeg mijn vrouw me welke muziek er op mijn begrafenis gedraaid moet worden. Er was een aanleiding voor de vraag, maar die kan ik me niet meer herinneren. Ik geloof niet dat ik de dood ter sprake had gebracht.
      Er is een periode geweest, een jaar of tien geleden, dat ik vrienden schoffeerde door hun persoonlijk kwesties samen te vatten in vier woorden: angst voor de dood. Ik deed overigens hetzelfde voor mijn eigen persoonlijke kwesties. Ik had de dood ontdekt en hij bleek een handzame verklaring te bieden voor allerlei zaken waar ik mezelf mee kwelde op dat moment. Anderen waren er minder van gecharmeerd. Ze meenden dat ik hun vragen niet serieus nam. Ik geef toe dat mijn antwoorden wat eentonig werden, maar wat ernst betreft is de dood moeilijk te overtreffen – hooguit door de verloren WK-finale van 2010 of de metafysische vragen die mijn kinderen stellen. Zoals: wat is een gat?
      Bovendien gaf het verwijzen naar doodsangst  een zweem van diepgang aan de narcistische kwesties die ons als jonge dertigers bezig hielden. De beste rechtvaardiging voor een obsessie met jezelf is het feit dat je binnenkort ophoudt te bestaan.
      Laat ik zeggen dat mijn vriendendienst niet op waarde werd geschat. Het kwam zover dat gesprekspartners mij, nog voor ik iets had kunnen zeggen, interrumpeerden met de opmerking: ‘Ja ja, jij vind dat weer angst voor de dood, natuurlijk.’
      Dat was meestal zo, maar door hun vroegtijdige onderbreking kon ik veinzen dat ik een ander antwoord in gedachten had gehad. Dat antwoord wenste ik niet langer mede te delen.
      Het is een wonder dat ik vrienden heb overgehouden uit die tijd. Twee, om precies te zijn.
      Het leed is hardnekkig. Vorige week nog, betichtte een van hen me ervan doodsangst te gaan opvoeren als verklaring voor zijn persoonlijke ongemak. Voor zover ik weet, heb ik dat al jaren niet gedaan. Maar het kan zijn dat hij daar anders over denkt.
      Afijn.
      Mijn vrouw vroeg dus naar muziek voor mijn begrafenis. Ik had meteen een antwoord, hetgeen verraadde dat ik hier vaker over nagedacht moest hebben. Vermoedelijk bezondigen de meeste mensen zich wel eens aan fantasieën over de eigen begrafenis, maar dat maakt het niet minder pathetisch. De eigenwaarde meten in aantallen huilende mensen. Aantallen verzonnen huilende mensen.
      Toen ik dit vorige week bij vrienden ter sprake bracht – inderdaad, dezelfde twee vrienden – kreeg ik prompt allerlei Youtube-filmpje toegestuurd. Nog net geen draaiboeken.
      Ik stelde me voor hoe de heren op tochtige perrons hadden gestaan of op de bank hadden gezeten naast een wrokkige geliefde en hoe ze kortstondig troost hadden gezocht in het beeld van hun eigen begrafenis. Als het om troost gaat, zijn veel middelen geoorloofd. Zo niet alle.

Foto: copyright ok. Gecheckt 22-11-2022

De tien geboden

Net voorbij de drogist stonden twee jongens en een meisje met klemborden. Of ze me iets mochten vragen over de tien geboden. Dat mocht.
      ‘Dank u wel,’ zei de kleinste jongen. Ik schatte hem op een jaar of dertien. Zijn kleding bestond uit een verzameling verwassen kleurvlakken zonder enige referentie aan een modetijdperk.
      ‘Vraag 1.’ De jongen tuurde fronsend naar zijn vragenlijstje. Het was in zijn eigen handschrift geschreven op een ringbandvelletje met blauwe lijntjes.
      ‘Wat vindt u van,’ souffleerde het meisje.
      ‘O ja. Wat vindt u van de tien geboden?’ vroeg de jongen opgelucht.
      Ik zei dat ik het een wat algemene vraag vond.
      De jongen knikte ernstig en noteerde een paar woorden op het ringbandvelletje. Daarna keek hij me vriendelijk, maar afwachtend aan. Ik schoot in de lach, omdat hij me nu een mening ging ontlokken over de tien geboden.
      ‘Het zijn algemene gedragsregels waarvan een deel nog steeds relevant is,’ zei ik.
      Nu begonnen ze alle drie te schrijven.
      Ik kreeg de indruk dat mijn antwoorden terug gerapporteerd gingen worden aan een hogere instantie. Misschien zou er in een kringgesprek met mededogen over mij en andere welwillende ongelovigen worden gesproken.
      ‘Is dat een goed antwoord?’ vroeg ik.
      De jongen keek vragend naar zijn collega’s. Er werd voorzichtig ingestemd.
      ‘U bent de eerste aan wie we de vragen stellen,’ zei hij bij wijze van toelichting.
      Toen kwam vraag 2. ‘Kunt u de tien geboden opnoemen?’
      Na niet moorden en niet liegen, werd het moeizaam.
      ‘Er is er eentje dat je niet je andermans vrouw en bezittingen mag begeren, of iets van die strekking.’
      De jongen keek me onbegrijpend aan.
      ‘Ja ja, dat is er een, geloof ik,’ fluisterde het meisje.
      De jongen noteerde met een zekere terughoudendheid alsnog mijn antwoord.
      Ondertussen was de andere jongen aan het bladeren in zijn papieren.
      ‘Wij kennen ze zelf ook niet,’ zei de kleine jongen.
      Samen bekeken we het velletje met de tien geboden.
      ‘Geen overspel plegen, die bedoelde u,’ zei de jongen.
      ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik bedoelde deze: Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw.’
      De jongen las de andere geboden voor, ook die over het niet aanbidden van andere goden. Toen vroeg hij: ‘Gelooft u in meerdere goden?’
      Ik zei van niet, maar later dacht ik: alleen als je in God gelooft, geloof je niet in meerdere goden. Ik aanbid teveel goden, dat viel niet te ontkennen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Smali en baksmali

Toen ik langzaam wakker werd, voor de wekker, waren de eerste woorden die tot me doordrongen: smali en baksmali. Het duurde even voor ik besefte waar mijn hoofd aan had gewerkt, in mijn afwezigheid.
    Gisteravond had ik urenlang rondgehangen op xda-developers.com. Mijn nieuwe telefoon draait Android en ergens in de paar weken die ik met het toestel heb doorgebracht heeft zich een ambitie in mij genesteld: ik wil een aangepaste email-widget – dat is venstertje op het thuisscherm waarin mijn zakelijke inbox direct zichtbaar is. Zwart op wit is de standaardvormgeving, ik wilde wit op doorzichtig.
    Sommige ambities zijn een vorm van masochisme.
    Het leek me dat iemand dat al gemaakt moest hebben. Eerst zocht ik naar een geschikte app. Lang verhaal kort: was er niet, mede omdat ik de nieuwste versie van Android heb.
    Maar dan zijn er nog de knutselaars. Op xda-developers.com is een thread van 304 pagina’s and counting waarin zo ongeveer elke denkbare widget doorzichtig is gemaakt en van bijpassende tekstkleuren wordt voorzien.
    Maar de mensen deze tweaks schrijven, zijn zelf geen gebruikers van programma’s voor zakelijke emailaccounts. Dat is software voor oude mannen in grote kantoorgebouwen. De widgets voor Facebook, Twitter en Gmail waren allang aangepast.
    Ik vroeg op de site of iemand de email-widget voor me wilde aanpassen. Ja hoor, zeiden twee mensen – want zo’n site is het. Een paar dagen later gaven ze het op. Het bleek ingewikkelder dan de andere widgets, omdat het dieper in Android was ingebed. Het was ongetwijfeld oplosbaar, maar ja, ze gebruikten het emailprogramma zelf niet. Dus.
    Bij elke stap in dit proces, probeerde ik af te haken. Ik bespotte mijn verlangen naar een gestroomlijnd thuisscherm. Ik hield mezelf voor dat ik geen tijd heb voor deze flauwekul. Ik probeerde met nieuwe waardering te kijken naar de standaardwidget. Hij kende misschien enkele esthetische beperkingen, maar er was best goed over nagedacht.
    Het hielp niet. Ik werd steeds verder naar de dark side gezogen.
    En zo bekeek ik gisteravond hoe je apk’s kunt decompilen, xml kunt bewerken in een disassembler en wanneer je resources.arsc moet verwijderen voordat je gewijzigde code via de abd tool terug kunt pushen naar de geroote telefoon. O, en hoe je smali en baksmali gebruikt om machinecode aan te passen.
    De afgelopen twee dagen had ik, voor het eerst in maanden, weer tijd om aan mijn roman te werken. In eerdere perioden werd ik wel eens wakker werd met een idee voor een scene of een personage. Nu droomde ik over smali en baksmali. Gelukkig moest ik de kinderen uit bed gaan halen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het offer

Het gerucht ging dat de decaan ‘zijn’ toilet – dat wil zeggen, het toilet naast zijn kantoor – liet opknappen. Er waren inderdaad mannen in overalls bezig achter een haastig opgetrokken wandje van spaanplaat. En dat in tijden van bezuinigingen en de dreiging van ontslagen. Er werd schande van gesproken.
    Een paar weken later bleek dat alle toiletblokken in het gebouw werden opgeknapt. Ook dat plan werd kritisch bejegend, zij het dat het klagers geestdriftiger hadden geklonken toen de decaan nog van dure privileges beschuldigd kon worden. Het tentenkamp op het Damrak in Amsterdam is nagenoeg verdwenen, maar de Occupy-beweging heeft enkele oude volkswijsheden nieuw leven ingeblazen: mensen die meer hebben, zijn verdacht. En: maatschappelijke tegenslag is het gevolg van de morele gebreken van een bepaalde groep.
    Het toiletblok dat ik frequenteer, is inmiddels ook opgeknapt. In eerste instantie zag ik geen verschil, behalve dat het toiletgarnituur nu van grijs plastic was, in plaats van wit. Pas veel later viel me het grijze apparaatje op in de nok van de toilethokjes. Een automatische toiletverfrisser.
    Ik besefte ineens dat ik al enige tijd geen toilethokje had hoeven mijden vanwege de geur van de vorige gebruiker. Soms, als het andere hokje ook bezet bleek te zijn, ging ik naar binnen met mijn neus begraven in de holte van mijn ellenboog. Maar dat hoefte niet meer.
    Nu hangt er een penetrante chemische lucht die je doet vergeten dat er andere mensen bestaan met dezelfde behoeften als jezelf.
    Het is geen vriendelijke gedachte, maar daar offer ik graag een medewerker voor op.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Een belediging voor de echte nerds

De kerstboom was afgebroken en teruggebracht naar het asiel. De keuken was aan kant, het speelgoed opgeruimd, de vuilnisbak geparkeerd aan stoeprand van de donkere straat.
    Ik was als enige wakker in het huis. Er lagen enkele uren tussen mij en het einde van de dag.
    Ineens dacht ik aan een filmpje dat we bij wijze van Kerstkaart hadden gemaakt bij een site genaamd JibJab. Op de site kon je gezichten uit eigen foto’s laten monteren op dansende figuren die overdreven veel plezier hadden in de feestdagen.
    Ik koos voor Disco Christmas. Voor mezelf selecteerde ik een portret waarop ik nogal gekweld keek. Dat zag er minder eng uit dan de breed lachende variant.
    Samen met de kinderen bekeek ik het resultaat. Het viel niet te ontkennen dat dit een alleraardigste Kerstkaart was. Overal ter wereld versterkte Disco Christmas de familiebanden en verhoogde het de feestvreugde.
    De kinderen kregen er geen genoeg van.
    Toen kwamen de buurmeisjes langs. Ik startte nog een keer het filmpje. De buurmeisjes gilden het uit.
    Vera reageerde geschokt. ‘Je mag niet lachen als mijn mamma in beeld is!’
    Dat ze zelf had meegelachen, vond ze niet relevant.
    Niemand mocht de kaart nog te zien krijgen. Want dan zou er nog meer gelachen worden.
    Na lang aandringen, mocht ik de kaart aan opa en oma sturen. Een paar minuten later kreeg Vera buikpijn. We stuurden nog een extra bericht met de uitdrukkelijke instructie dat er niet gelachen mocht worden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liven Polizi

Door een samenloop van omstandigheden ontmoette Vera, onze dochter van zes, de plaatselijke politiecommandant. Ze overhandigde hem een brief die ze letter voor letter aan de computer had ontfutseld, met haar neus bijna op het toetsenbord speurend naar het juiste symbool.
Liven polizi   ik   zag    hel veel
Vuurweerk   naa  het  al  niwjar gwest was
Op deseu dag  egt  heel  veel
Groetjus   van vera
De commandant beloofde dat hij er nog beter op zou letten. Het was een rustige jaarwisseling geweest. Voor het eerst in lange tijd had de Mobiele Eenheid niet in actie hoeven komen. Misschien droomde de commandant van wetten die volgend jaar gehandhaafd konden worden.
Een dag of twee voor oudjaar had mijn vrouw aan Vera uitgelegd dat je eigenlijk alleen op oudjaarsavond vuurwerk mocht afsteken. Toen was al te horen dat het verbod overal genegeerd werd. De volgende drie dagen reageerde Vera op elke knal die zich verhief boven het kabbelende geluid van een bescheiden militair conflict enkele straten verderop. ‘Stomme rotjongens!´
De laatste tijd dringt het besef tot haar door dat allerlei overtredingen niet door straf worden gevolgd, dat je kunt doen waar je zin in hebt. Je hebt mensen die dat een bevrijdende gedachte vinden en mensen bedreigd voelen door de mensen die dat een bevrijdende gedachte vinden.
Ik vreesde dat ze me zou vragen naar buiten te gaan om er iets van te zeggen. Er zou een woordenbrij uit mijn mond zijn gekomen. De strekking zou haar ontgaan, maar niet mijn ontwijkende blik.
Ik verlang regelmatig naar een politiestaat. Langdurige scholing en indoctrinatie heeft me afgeleerd dat verlangen te omarmen, maar daarmee is het nog niet gedoofd. Vandaag hoorde ik op de radio dat agenten steeds vaker hun wapen trekken. De nieuwslezer deed erg zijn best om dat als probleem voor te stellen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Een man kampt met zijn verlies

De bel gaat. Als ik de deur open, tref ik een man van een jaar of zeventig met een enigszins verwilderde blik.
    ‘Ik ben mijn bordje kwijt,’ zegt hij. ‘Ik ben van nummer vier.’
    Het klinkt als een verwijt.
    Denkt hij dat ik een of ander bordje heb ontvreemd?
    Laatst kreeg mijn vrouw een onbekende dame aan de deur die haar vuilnisbak kwijt was. Ze was boos. Mijn vrouw zei dat we haar vuilnisbak niet hadden. Daarop eiste de dame onze achtertuin te mogen doorzoeken. Met enige tegenzin, willigde mijn vrouw die eis in. Toen de vuilnisbak niet in onze achtertuin bleek te staan, bleef de dame onverminderd wantrouwend, alsof wij haar te slim af waren geweest en de bak vlak voor haar komst hadden verstopt. Zonder groet, laat staan verontschuldiging, verliet ze onze woning, op weg naar de volgende voordeur. Ik had de indruk dat ze minder overstuur zou zijn geweest als haar auto was gestolen.
    De man kijkt me strak in de ogen, maar ik weet niet of zijn blik wantrouwen of wanhoop verraadt.
    ‘Ik had hem helemaal opgekalefaterd,’ zegt hij. ‘Geschuurd en bijgewerkt. En nu kan ik hem niet meer vinden.’
    ‘Oké,’ zeg ik, wachtend op het moment dat hij de beschuldiging uitspreekt.
    ‘Ik ga ervan uit dat die nummers hetzelfde zijn.’ Hij wijst op het bordje met ons huisnummer: 14.
    Ik volg zijn vinger en begrijp nu dat hij zijn huisnummer kwijt is. Bij dure spullen is de kans op verlies min of meer ingecalculeerd, het is de verdwijning van kleine huiselijke zaken die ons radeloos maakt.
    De hele straat heeft dezelfde bordjes, wellicht al sinds de oplevering in de jaren dertig. Voor het eerst kijk ik met aandacht naar ons huisnummer, in het bijzonder naar de 4. Een elegante vorm die me doet denken aan Art Deco.
    De man kampt met een verlies, maar ik weet niet precies welke vorm dat verlies aanneemt en in welke realiteit zich een en ander afspeelt. Denkt hij dat onze 14 een gestolen 4 bevat?
    ‘Ik had hem van de muur gehaald, geschuurd en opnieuw geschilderd,’ zegt hij. ‘En toen heb ik ‘m ergens neergelegd en ik weet bij god niet meer waar. Ik heb overal al gezocht.’
    Voor het eerst glimlacht hij. Verontschuldigend.
    ‘Dus nu wilde ik vragen of ik een keer een afdruk mag maken van uw huisnummer.’
    Zijn blik is ineens zachter, alsof hij opgelucht is dat het hoge woord eruit is.
    ‘Natuurlijk,’ zeg ik, eveneens opgelucht. ‘Gaat uw gang.’
    Hij rommelt wat een jaszak. Ik ben benieuwd hoe hij die afdruk gaat maken.
    Maar er komt alleen een zakdoek uit de jas. Hij haalt ‘m een paar keer langs zijn neus en begint dan omstandig het stukje textiel weer terug te frommelen in de jaszak.
    ‘Dank u wel,’ zegt hij. ‘Ik wens u nog een prettige dag.’
    Hij draait zich om en loopt weg, zijn hand nog steeds in gevecht met de nukkige zakdoek.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Maand dertig

Lieve Jules,

Je bent tweeënhalf en niet langer onzichtbaar. Terwijl we door de winkelstraat lopen, stoppen oude mensen hun rollators, stoten tienermeisjes elkaar vertederd aan en glimlachen de in stilte rokende vakkenvullers. Het zijn je blonde krullen. In het gebied boven je oren lijken diverse natuurwetten tijdelijk te zijn opgeschort.
    Je trok altijd al aandacht, maar sinds kort merk jij het ook. Tot je eigen schrik.
    Zodra je je bekeken weet, maak je abrupt een haakse bocht, weg van de toeschouwer, je blik beschaamd naar de grond gericht.
    De haakse bocht bracht je vanochtend in aanraking met een vogelhuisje dat voor de dierenwinkel stond. Je tolde een keer om je as, hervond je evenwicht en vond toen een veilig onderkomen aan mijn been. Je mompelde: ‘Isse hogel-uisje.’
    Een stukje verderop leidde je manoeuvre dwars door de fiets waarmee ik naast je liep. Je botste, kon niet verder en besloot toen maar je gezicht in mijn kruis te begraven.
    Zo stonden we een ogenblik intiem verenigd in de winkelstraat. Het was fijn. Intimiteit is schaars. Je moet je niet laten afschrikken door een paar toeschouwers meer of minder.
    Ik aaide over je blonde krullen en glimlachte naar de Oost-Europese verkoopster van het Straatnieuws. Elke week passeren we haar en nog nooit heb je haar avances beantwoord. Ik voel me verplicht dat te compenseren. Vermoedelijk speelt daarin een zekere ongemak mee over het contrast tussen jouw Arische welvarendheid en haar leerachtige huid en verteerde gebit.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De hoer die ik vermoed te zijn

Een redacteur van het programma Nieuwsuur wilde bellen om mijn visie te krijgen op het conflict onder de vakbonden.
    Ik weet nagenoeg niets over vakbonden. Toch had een van de betrokkenen mijn naam genoemd. Dat bleek hij ook al in de uitzending van Buitenhof te hebben gedaan, hoorde ik later.
    Er staan heel veel karretjes te wachten op iemand die ervoor gespannen kan worden. Liefst een professor. Onder mannen met karretjes heeft de wetenschap niets aan gezag ingeboet.
    Omdat ik dus nagenoeg niets weet over vakbonden, is het eenvoudig om te zeggen: Nee, dank u. Geen interesse.
    Behalve dat het niet eenvoudig is. Ik wil ook wel eens aanschuiven bij Nieuwsuur. Een verlangen dat even simpel als beschamend is.
    Het staat helaas niet op zichzelf. Ik ben iemand geworden die zichzelf graag hoort praten, zo ontdekte ik recent. Een vloek is het, zij het een van de meer draaglijke. Voor mijzelf dan.

Om te bewijzen dat ik niet de hoer ben die ik vermoed te zijn, nam ik me voor Nieuwsuur niet terug te bellen. Met een beleefde e-mail zou ik het verzoek van de redacteur afwijzen.
    Na dat besluit stuurde ik niet meteen de e-mail.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Seks met vrouwen die kinderen hebben gekregen

Ik had een poosje voor me uit gestaard in het stille huis, toen mijn vrouw belde. Ze stond op de stoep van het restaurant waar ze met een jonge collega was gaan eten. De man had beweerd dat seks minder aangenaam was met vrouwen die kinderen hadden gekregen.
    ‘Zo hoor je nog eens wat,’ zei ze.
    Toen kwam de vraag: ‘Is het echt waar?’
    Ik zei dat zijn steekproef vermoedelijk niet deugde.
    Ondertussen probeerde ik me de collega voor de geest te halen. Ik zag de gezichten voor me van twee beleefde jongemannen die ooit op kraambezoek waren geweest: een slungelige bestuurskundige en een aantrekkelijke veganist. Een van hen moest het zijn. In beide gevallen leek het me aannemelijk dat hun steekproef onder moeders van gebrekkige kwaliteit was.
    Mijn vrouw zei dat de midlifecrisis acuut was uitgebroken. Aan het einde van het telefoongesprek begreep ik dat de midlifecrisis naar het café werd meegenomen om aldaar verder behandeld te worden met alcohol. Misschien hoopte de collega nog wat bewijs tegen zijn eigen stelling te verzamelen. Zelfkritiek is een nobele onderneming.

Hoe het daar ging, vroeg ze. Het ging goed, zei ik.
    Er viel een korte stilte. Misschien wachtte ze op een detail, op iets dat deze dag had gebracht.
    Er was veel en niets.
    In de groentetas had spitskool gezeten. Het is het beste om dat maar meteen achter de rug te hebben. Dus aten we spitskool.
    Ik had de bordjes van de kinderen opgeschept, het water in de glazen geschonken, mijn eigen bord opgeschept en toen ik mijn stoel had aangeschoven meldde Jules laconiek dat ze klaar was met eten. ‘Ik ook,’ zei Vera.
    Normaal volgt dan een decreet over een paar hapjes proeven en op de billen blijven zitten. Maar in plaats daarvan zei ik dat het goed was.
    Er drongen zich rekensommen aan me op. Hoeveel eten was er nog over en wanneer zouden we wat en hoeveel eten. Een eerste schatting suggereerde dat ik zo rond zondag de spitskool weer uit de koelkast zou halen en de gang naar de GFT-container zou maken.

Vorige Volgende