ACHTERGROND - Vandaag is het zeventig jaar geleden dat de Slag om Arnhem (Operatie Market Garden) begon. Daarom komen vandaag drie ooggetuigen aan het woord. Mevrouw Mattheij is de tweede.
Toen wij op die bewuste zondag 17 september in de kerk zaten ging het luchtalarm af. De slag om Arnhem begon. Wij mochten niet meteen de kerk uit en moesten wachten tot het luchtalarm weer af ging als teken dat de situatie veilig was.
Wij woonden in het centrum van de stad naast het bedrijf waarvan mijn vader na de oorlog directeur werd. Het was een groothandel in stoffen en een confectieatelier. Onder dat pand bevonden zich grote kelders. Hij had uit voorzorg al allerlei voorzieningen getroffen voor als de nood aan de man kwam. De “plaktafels” waar de nieuwe collecties op geplakt werden, waren op elkaar gestapeld voorzien van lagen schouderwatten zodat ze als bedden konden dienen. In eikenhouten vaten zat water en op een petroleumstel kon gekookt worden. Er waren accu’s waarop de lampen konden branden. Als mondvoorraad hadden we vooral erwten en bruine en witte bonen – waar ik een vreselijke hekel aan had, maar dat was gezond want het was eiwitrijk voedsel.
Toen wij om een uur of elf uit de kerk kwamen moesten wij meteen de kelders in. Wij kinderen vonden dat toch wel spannend want “de zaak” was normaliter verboden terrein voor ons. We zaten daar met familie buren en kennissen – een stuk of zeventien dacht ik. Om de kinderen af te leiden werd er veel gezongen. Vooral rare liedjes dat vonden wij leuk. Ook werd vooral door mijn moeder, die denk ik erg bang was, veel gebeden en dat deed ze dan op zo’n loeiende smachtelijke manier. Ondertussen bezetten de Engelsen precies de wijk waarin wij zaten, in een poging de brug over de Rijn te veroveren.
De volgende dag kwamen er Moffen om te controleren of wij misschien ook Engelse soldaten verborgen hielden. Mijn moeder moest toen met een geweer in haar rug “de zaak” door. Ik stond doodsangsten uit want ik begreep van alles niks en was bang dat dat ze haar wat zouden aandoen. Ook vroegen ze haar om water maar ze moest eerst zelf een slok nemen omdat ze bang waren dat ze hen zou vergiftigen.
We hadden toen een baby van een half jaar en mijn moeder was toen zo slim slim melk voor de baby te vragen. Aan dat verzoek werd voldaan.
De Duitsers hadden bezit genomen van het hele gebouw boven ons. Ik kan me nog herinneren dat op een gegeven ogenblik de Duitsers bezit hadden genomen van het privékantoor. Ze zaten breeduit op de leren club-fauteuils. Het is misschien een schande maar ik zie me nog bij een van hen op schoot zitten. Ik stak mijn handen in zijn zakken en ik haalde zo een hele voorraad gouden en zilveren sieraden te voorschijn. Ik kwam niet op de gedachte dat dat wel gejat zou zijn, maar ergens voelde ik wel dat het geen zuivere koffie was. Wat een schande achteraf, maar ik vroeg of ik er wat van mocht hebben. Goud kreeg ik niet maar wel een zilveren armbandje. Toch had ik weinig plezier van het ding want ik mocht van mijn ouders nooit wat aannemen of vinden, dit natuurlijk om te voorkomen dat er contrabande in huis zou komen.
Mijn grootvader ging af en toe naar boven om poolshoogte te nemen. En hij vertelde ons dat hij Tommies had gezien. Eén keer was mijn moeder naar boven geweest en ze vertelde ons onthutst dat het bovenste stuk van “de toren” (van de Eusebiuskerk) verdwenen was.
En intussen hoorden wij die bombardementen, en wij maar zingen, wat ik ondanks alles erg leuk vond.
Op dinsdagavond 19 september om tien uur ’s avonds kregen wij van de Moffen het bevel de kelders te verlaten. Buiten was het donker. De hele wijk stond in brand. Van de zenuwen liet mijn broertje een weckfles met tabak vallen die mijn vader ondanks het oorlogsgeweld nog mee had willen nemen. Uit angst dat hij op z’n duvel zou krijgen ging hij in het donker graaien naar de tabak, maar mijn vader zei dat hij door moest lopen. Mijn grootmoeder stootte haar hoofd aan de loop van een kanon dat bij ons voor de deur stond. Op straat liep ik naast mijn moeder, die het wandelwagentje duwde waar mijn kleine broertje in zat. Mijn zusje liep aan de andere kant van haar met haar vingers in haar oren. En ik liep maar te schreeuwen.
Toen we onderaan de Apeldoornseweg waren zag ik de V&D in brand vliegen. Ik maakte zo’n kabaal dat een aardige Duitse soldaat mij optilde om mij te troosten. Hij vertelde aan mijn moeder dat hij thuis ook zo’n klein meisje had. Eindelijk kwamen wij bij mijn andere grootouders aan, die meer naar de rand van de stad woonden. De volgende dag moesten we weer op pad, waarmee onze evacuatietijd begon.
Afbeelding: parachutisten in de lucht boven Nederland (Wikipedia)
Reacties (2)
Samen met mijn partner heb ik voor het Airborn Museum een aantal (30) interviews gedaan met mensen die te maken kregen met de (kuch) ´evacuatie´ vanaf 21 september 1944.
De strekking was over het algemeen vaak identiek. De verhalen hebben zoveel overeenkomsten wat betreft de huisvesting bij vreemden (vaak boeren) en de hulp die zij van wildvreemden kregen aangeboden (een soort participatiemaatschappij lijkt het wel maar dan echt).
Die evacuatie heeft misschien achteraf toch veel mensen het leven gered. Met name na die periode is Arnhem volledig kapot gebombardeerd door de Engelsen en de Canadezen.
Dit wordt niet breeduit vermeld in de geschiedenisboeken. Arnhem is toen wel geplunderd door de Duitsers maar ook door Nederlanders die wel een extraatje wilden hebben.
Vooral voor de toen jongere kinderen was het vaak de tijd van hun leven. Meedoen op de boerderij, niet naar school (jippie) en bij terugkomst (meestal rond half juni 1945) was het moeilijk aanpassen aan de nieuwe orde.
Die orde was natuurlijk niet zo nieuw maar voor die kinderen wel.
Misschien is de beste les hieruit dat ook hier een cultuur van oorlogsvluchtelingen bestond. Dat overleven in barre omstandigheden zou misschien een mooi scholingsproject kunnen zijn voor ons allemaal.
De belangstelling hiervoor zal waarschijnlijk niet zo groot zijn als je de commercialisering van de herdenking in Arnhem ziet. Het is een beleving geworden, een soort oud sprookje en de heks is bekend maar de erwt van de prinses wordt duur verkocht door de uitbaters want daar willen wij hopelijk allemaal op zitten.
Geschiedenis is een evenement geworden, ga maar eens in dat Airborn Museum kijken. Het gaat nergens meer over.
@1:
Dat vind je ook terug in Els Pelgrom, De kinderen van het achtste woud (Gouden Griffel 1978!).
Een kinderboek, uiteraard, maar toch heus de moeite waard. Ook voor volwassenen. Wellicht omdat Pelgrom in 1944 zelf een tienjarige evacuée uit Arnhem was.