Aanpak radicalisering moet anders

Iedere gemeente of gevangenis heeft tegenwoordig een aanpak of programma voor deradicalisering. Volgens Peer van der Helm, lector residentiele jeugdzorg, werken deze programma’s niet omdat ze voorbijgaan aan de psychologische basisbehoeften van mensen. Sterker nog, ze kunnen het tegenovergestelde teweegbrengen.

Alhoewel terroristische aanslagen in Europa en in Nederland niet nieuw zijn, is er met de opkomst van Al Qaida en IS en daarmee verbonden aanslagen veel aandacht gekomen voor deradicalisering. Er is in Nederland zelfs een hele ‘deradicaliseringsindustrie’ ontstaan. Iedere gemeente of gevangenis heeft een aanpak of programma hiervoor, vaak met zelfbenoemde experts zonder wetenschappelijke basis.

Sinds kort exporteren we deze programma’s ook naar de EU. Ze richten zich in belangrijke mate op de persoon als dader – ook wanneer die nog niets heeft gedaan. De effectiviteit van deze programma’s is echter niet goed onderzocht waardoor het de vraag is of ze werkelijk doeltreffend zijn. Nog prangender is de vraag of ze misschien radicalisering juist kunnen bevorderen (negatieve effectiviteit).

Voorspellers en motieven voor radicalisering en terrorisme

In juli van 2018 verscheen er een rapport van het Nederland Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving over mogelijke voorspellers van radicalisering. In dit onderzoek werd gevonden dat een migrantenachtergrond in combinatie met een mogelijke verbondenheid aan salafistische stromingen een belangrijke voorspeller is. In lijn met eerdere onderzoeken werden daarnaast kenmerken als een lage sociaaleconomische status, psychische problemen, werkloosheid, een criminele carrière en het zoeken naar zingeving gevonden.

Deze uitkomsten hoeven ons niet te verbazen. Al in 1999 schreef de Amerikaanse psycholoog Baumeister in zijn boek ‘Evil’ een analyse over hoe een onrealistisch zelfbeeld, gecombineerd met grandioze denkbeelden tot motieven voor terrorisme kan leiden. Deze motieven zijn vooral instrumenteel en egocentrisch: hang naar status en spullen voor jezelf, waardoor in deze groep veel kleine criminaliteit voorkomt; krenking door vermeend onrecht door de maatschappij, met afwijzings- en wraakgevoelens; en verveling door ontberen van actie en zingeving.

De sleutel ligt in vervulling van psychologische basisbehoeften

De sleutel voor effectieve deradicalisering is waarschijnlijk geen raketwetenschap maar ligt in het vervullen van de drie psychologische basisbehoeften: verbondenheid, competentie en autonomie voor mensen die in onze maatschappij minder kansen hebben (Ryan & Deci, 2017).

Verbondenheid met anderen en de maatschappij is belangrijk, maar is niet het enige, ook competentie en zingeving belang. Daarom zijn onderwijs en opleiding juist voor deze groep zo wezenlijk. In onderzoek naar motivatie bij jongeren in jeugdgevangenissen en gesloten jeugdzorg zagen we dat een klimaat gericht op het vervullen van de basisbehoeften leidde tot meer motivatie voor verandering (Van der Helm, Kuiper & Stams, 2018).

Wij deden al in 2016 onderzoek naar het speciaal onderwijs in Nederlandse achterstandswijken en vonden dat wanneer er sprake was van verbondenheid met de leerkracht in combinatie met competentiegevoelens van leerlingen, hun vijandige afwijzing van de maatschappij veel minder was (Van der Helm & Bekken, 2016).

Lagere inkomens hebben minder te kiezen

De derde psychologische basisbehoefte, autonomie, gaat over de mogelijkheid om te kunnen kiezen. Veel sociaalwetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld van het Centraal Planbureau, laat voortdurend zien dat groepen met een lagere sociaaleconomische status minder te kiezen hebben en meer afhankelijk zijn van instanties.

Succes en hypercompetitie zijn in onze huidige maatschappij de norm; voor falen is minder aandacht en compassie. Dit is in lijn met de hardere maatschappelijke opvatting richting meer eigen verantwoordelijkheid, ook als je wieg op een mindere plek stond.

Deradicaliseringsprogramma’s kunnen averechts uitpakken

Wanneer we aan deze feiten voorbijgaan, kunnen onze deradicaliseringsprogramma’s, juist omdat de vervulling van de basisbehoeften gefrustreerd wordt, gevoelens van ressentiment versterken. Net als bij anti-pestprogramma’s maken ze mensen ook slimmer in het vinden van een methode om het systeem om de tuin te leiden – playing the system, zoals we ook in de eerste van drie rapportages door Jutta Chorus en Andreas Kouwenhoven over dit onderwerp in NRC Handelsblad kunnen lezen (4 januari 2019).

In dit artikel wordt een onthutsend beeld geschetst van de zogenaamd succesvolle Amsterdamse ‘persoonsgerichte’ aanpak, die bestaat uit een optocht van tientallen ambtenaren en veertig organisaties en bureaus langs één enkele persoon. Geen wonder dat er bij de ‘doelgroepers’ weinig verbondenheid is met al die ambtenaren. Ook niet omdat OM, politie en NCTV meekijken. Afspraken over hulpverlening en opleiding worden vaak niet nagekomen, er wordt gedreigd kinderen uit huis te zetten, et cetera. De afhankelijkheid en het gebrek aan autonomie spreken boekdelen in de persoonsgerichte aanpak.

Meer aandacht voor verbondenheid, competentie en autonomie

Wanneer gaat het wel goed? Als een jongen bijvoorbeeld een kickbokstrainer krijgt die hem mee uit vissen neemt en naar kickboksen. Hij begint vervolgens aan een opleiding informatietechnologie, krijgt een bijbaan en zijn oom en neef nemen hem zo af en toe mee uit eten. Mooie voorbeelden van verbondenheid, competentie en autonomie.

De individueel- en dadergerichte aanpak van gemeenten, gevangenissen en samenleving zou daarom gericht moeten zijn op meer sociale rechtvaardigheid en het vervullen van psychologische basisbehoeften in onze samenleving. Daarvoor moeten we echter wel de ongemakkelijke onderzoeksuitkomsten rond terrorismeonderzoek en de uitkomsten van de huidige aanpak, zoals verwoord in het NRC, serieus nemen.

Het alternatief is accepteren dat als we doorgaan met het inrichten van de samenleving rond competitie – met dus gebrek aan verbondenheid, competentie en autonomie – mensen, zoals de geschiedenis leert, die basisbehoeften buiten de gemeenschap zoeken en blijven radicaliseren, alle programma’s en aanpakken ten spijt.


Dit artikel verscheen eerder bij Sociale Vraagstukken. Peer van der Helm is lector residentiele jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden en hoofd onderzoek bij Fier, het landelijk expertisecentrum voor slachtoffers van loverboys en eerwraak.

Reacties (2)

#1 Jos van Dijk

Een oude waarheid van clubhuisleiders: geef de grootste raddraaiers verantwoordelijkheden. Dat werkt beter dan sancties of opvoedende gesprekken.

  • Volgende discussie
#2 beugwant

@1: Inderdaad, opvoedende gesprekken monologen zit je uit. Been there, done that. Torn T-shirt.

Wat ook een vele malen beter effect heeft dan programma’s op elkaar stapelen: een klik tussen leraar en leerling. Waarbij de leraar/begeleider natuurlijk wel het beetje vertrouwen waar moet kunnen maken om het te laten groeien en niet van hogerhand daarin gefrustreerd of zelfs tegengewerkt wordt. Als corrigerende instantie moet je bovendien kunnen accepteren dat je die ‘klik’ niet in de hand hebt. Die is er of die is er niet. Vrijwel iedereen die uit de laagste sociale regionen omhoog komt, kan vertellen over zo’n leraar of trainer die ooit dat zetje heeft gegeven.

Het is ook geen hogere wiskunde, maar blijkbaar gaat dit basale inzicht in het menselijk functioneren pardoes verloren zodra iemand een baan in een ambtelijke molen krijgt. Dan verwordt men ineens tot een stukje instituut dat bestaat bij de gratie van wantrouwen en cliënten rondpompen en dat ook alleen maar dat kan.

  • Vorige discussie