INTERVIEW - Bruggen slaan is niet alleen mode-term in de politiek. Ook in de wetenschap zou men er goed aan doen verbanden te zoeken tussen onderzoeksgebieden, vindt professor Hilde Geurts. Daarnaast moet de focus op publiceren teruggedrongen worden: het gaat uiteindelijk om de inhoud.
Toen prof. dr. Hilde Geurts tien jaar terug promotieonderzoek deed naar overeenkomsten en verschillen tussen autisme en ADHD was dat nog opmerkelijk, maar inmiddels is het een veel gevolgde benadering. Geurts combineert haar werk als onderzoeker met patiëntenzorg, waardoor resultaten uit het onderzoek sneller kunnen worden toegepast in de geestelijke gezondheidszorg. En haar observaties in de zorg leveren weer ideeën op voor relevant onderzoek.
Wanneer bent u voor het laatst over de knie gegaan in uw werk?
‘Ik denk gisteren. Met een aantal mensen hebben we een grote subsidieaanvraag gedaan. We hebben het al tig keer ingediend en gisteren kregen we weer een afwijzing. Wij denken dat het mede komt omdat we precies tussen twee vakgebieden invallen. Met collega’s uit Nijmegen, Groningen en Amsterdam hebben we er hard aan gewerkt. Gisteren mailden we vooral heen en weer over de teleurstelling, omdat dat het zo’n gaaf project is.’
Waar gaat uw volgende publicatie over?
‘Het stuk dat we als eerste gaan opsturen is een meta-analyse over hoe goed kinderen met autisme gedrag kunnen stoppen. Als je bijvoorbeeld telefoneert, moet je verstorende elementen op de achtergrond onderdrukken om je te kunnen richten op het gesprek. Dat noemen we inhibitie. Er wordt gedacht dat mensen met autisme daar meer moeite mee hebben. Maar er is nog andere soort inhibitie, namelijk dat je een beweging moet stoppen als die eenmaal in gang is gezet. Bijvoorbeeld als je fietsend een stoplicht nadert en je opeens moet stoppen omdat het licht op rood springt. Het idee was dat mensen met autisme problemen hebben met die eerste vorm van inhibitie, dus verstorende informatie onderdrukken. Ze zouden minder problemen hebben met het stoppen van in gang gezet gedrag. Als je goed naar gepubliceerde resultaten van zo’n veertig studies kijkt, komt een tegenovergestelde conclusie naar voren. Een aanzienlijk deel van de mensen met autisme heeft ook last van de tweede vorm van inhibitie. Het kan goed zijn dat die mensen andere hulp nodig hebben.
Niet iedereen heeft last van dezelfde problemen, ondanks dat ze onder dezelfde diagnose vallen. Wij willen weten welke verschillen er toe doen. En we hopen voorspellers te vinden voor wie goed reageert op een bepaalde therapie. Er loopt een interventiestudie, met een computertraining. Als die klaar is, weten we hopelijk beter wie daar baat bij heeft en wie niet.’
Hoe draagt u bij aan de innovatie in uw vakgebied?
‘We proberen steeds een brug te slaan tussen wat we doen in het onderzoek en wat dat kan betekenen in de klinische praktijk. Als ik naar congressen ga, wissel ik in gedachten steeds tussen de twee werelden; als ik bij een congres ben over fundamenteel onderzoek denk ik aan hoe we dat kunnen toepassen in de kliniek. En bij een klinisch congres denk ik “hoe zit dat eigenlijk?” Overigens zijn er natuurlijk wel meer groepen die onderzoek zo benaderen.
Dat wij over de hele levensloop kijken is wél erg uniek aan onze groep. Wij denken dat wat waar is voor de ene leeftijdsgroep, niet waar hoeft te zijn voor een andere leeftijdsgroep. Kijkend naar gewone ontwikkeling weten we dat natuurlijk wel, maar die kennis wordt nog niet veel toegepast.
Ik ben onderzoek gaan doen naar ouderen met autisme. Dat doet eigenlijk niemand. In de kliniek kwam ik in aanraking met deze mensen en toen besefte ik dat we daar nog maar weinig vanaf weten. Bij sommige mensen met autisme nemen de symptomen erg af met de leeftijd, terwijl anderen veel hulp nodig blijven hebben. Soms nemen bepaalde symptomen heel erg toe in een bepaalde levensfase. Je hoopt op termijn natuurlijk te kunnen voorspellen wie welke route in slaat, om ze beter te kunnen begeleiden. Maar dat kunnen we nu nog niet. Wij richten ons op persoonsfactoren; hoe zit een persoon in elkaar, wat voor symptomen heeft hij/zij, wat is de cognitie. Andere onderzoekers kijken meer naar omgevingsfactoren. Weer anderen bestuderen de rol van genetica.’
Wat moet er veranderen in de wetenschap?
‘Mensen moeten weten waar je mee bezig bent, dus geld aanvragen heeft ook een goede component. Maar deels belemmert het je onderzoek; mensen voelen een enorme druk. Ik zie bijvoorbeeld dat promovendi nu veel meer bezig zijn met publiceren. Maar we willen het hebben over de inhoud. Als die goed is, wordt het toch wel opgeschreven. Publicatie is niet het doel maar een middel om te communiceren wat je hebt gedaan. Soms wordt het middel bijna een doel. Dat zie je verschuiven. Ik heb daar voor mijn gevoel minder aan meegedaan. Ik heb veel onderwijs gegeven. Dat is trouwens een andere belemmering: we willen dat mensen goed onderzoek doen, goed onderwijs geven én goed over hun onderzoek kunnen praten. Maar mensen kunnen ook heel waardevol voor de wetenschap zijn als ze bijvoorbeeld alleen maar echt heel goed zijn in dingen beredeneren en uitzoeken, en misschien niet zo goed kunnen communiceren. En er zijn ook mensen die heel goed zijn in het maken van de vertaling naar een breder publiek, maar die minder goed zijn in het doorgronden van theorie. Je hebt alle typen mensen bij elkaar nodig om goede wetenschap te kunnen bedrijven. Ik denk dat er nu heel goede mensen zijn die nét geen beurs krijgen, maar die wel heel goed zijn voor het functioneren van een team.’
U bent nu professor. Welke bijdrage hoopt u nog te leveren?
‘Ik hoop altijd anderen te motiveren om ook onderzoek te doen, in mijn geval specifiek naar autisme en ADHD. Ik zou onderwijs geven daarom niet willen missen. Naast het uitpluizen van hoe dingen werken vind ik het kunnen enthousiasmeren van mensen en ze te zien groeien één van de leukste dingen van mijn vak.
Een andere droom, maar daar hoef je geen professor voor te zijn, is dat we meer kennis bij elkaar kunnen voegen. We zoomen nu allemaal in op een deelaspect. Dat is logisch omdat de vraag complex is. Ik zou willen dat die deelaspecten meer bij elkaar komen. Maar ik weet niet of dat een haalbaar doel is in mijn leven.’
Via Sciencepalooza.
Reacties (2)
“Soms wordt het middel bijna een doel.”
Ik weet niet hoe het in prof. Geurts’ vakgebied eraan toegaat, maar in de hoek van de cognitiewetenschappen en de biologie is publiceren al minstens 10 jaar het doel, want anders is er geen post-doc, geen veni of vici en al helemaal geen verdere aanstelling in lab of uni. Publiceren is heilig verklaard en de posten zijn voor de mensen met de hoogste citatiescores. Bedenk daarbij dat een slecht artikel in Nature of Science evenveel punten als 25 goede artikelen in vakjournals scoort en je bent klaar.
We hoeven niet te denken dat het aan het verschuiven is, dat is al gebeurd.
De H factor is toch eigenlijk om te lachen:(