COLUMN - Christian Jongeneel herinnert zich de man die hij bijna twintig jaar geleden in een Zuid-Afrikaanse trein ontmoette en die al bijna wanhopig werd van de gedacht dat Nelson Mandela ooit zou sterven.
Met volle bepakking stommel ik door de trein, op zoek naar een plekje. De meeste coupés zijn vol, de mensen hebben zich geïnstalleerd voor de nachtelijke rit. Ik begin al wat op mezelf te schelden, ik had niet zo lang in de stationshal moeten blijven hangen, babbelend met een Deen die op de bus wachtte. Drie wagons later heb ik geluk: een coupé met maar één inzittende, een man van in de veertig. Ik stap binnen, vraag voor de vorm of ik erbij mag. Twee geschrokken ogen staren me aan.
Hier is snelle actie geboden besef ik. Ik zet mijn rugzak neer en steek mijn hand uit. ‘Ik ben Christian, ik kom uit Nederland.’
‘Immanuel.’
Dit is Zuid-Afrika, een paar jaar na de apartheid. Hier stapt een blanke niet zomaar een coupé binnen met een zwarte erin. Eigenlijk horen zwarten ook in de derde klasse, niet in de tweede. Vroeger mochten ze er niet in, nu kunnen ze het niet betalen. Immanuel werkt al zijn leven lang bij de spoorwegen, op het station van Pietermaritsburg. Daarom heeft hij het recht tweede klas te reizen.
Het ijs breekt langzaam, terwijl de trein Pretoria verlaat, op weg naar de grens met Zimbabwe. Immanuel is bij zijn zoon geweest. Die studeert in Durban. Ik vertel dat ik een paar dagen in Kaapstad geweest ben en nu terug ga naar Harare om een goede vriend op te zoeken. Ja, geef ik toe, ik ben erg rijk.
Is er apartheid in Nederland, wil Immanuel weten. Nee, zeg ik. Ongelofelijk. Bijna trots voeg ik eraan toe: ‘Ik woon in een buurt die Feijenoord heet, van die voetbalclub, en daar wonen alle kleuren door elkaar heen.’
Dat is hier niet zo, vertelt Immanuel me, in zijn township wonen alleen maar mensen zoals hij. Maar het gaat beter worden. Hijzelf zal het niet meer meemaken, maar zijn zoon wel. Daar heeft hij alles voor over. We praten wat door, begeleid door het monotone dreunen van de trein. Dan wordt zijn gezicht ineens zorgelijk. ‘Mandela,’ zegt hij haast op fluistersterkte. ‘Wat moeten we als Mandela doodgaat?’