ANALYSE - Door Michael Merry, Geert Driessen
Het kabinet-Rutte III poogt burgerschapseducatie nieuw leven in te blazen. Om te beginnen moeten kinderen verplicht het Wilhelmus leren, een bezoek brengen aan de Tweede Kamer en aan het Rijksmuseum. Het zijn de waarden van een politieke en academische elite die zich niet realiseert dat zij zelf achter onderwijsbeleid staat dat uitsluitend en nationalistisch is.
Al decennia verdedigen liberale theoretici de stelling dat burgerschap de taak is van de school. Hoewel er onder hen substantiële meningsverschillen bestaan, delen ze allemaal hetzelfde geloof in zowel de plicht als capaciteiten van scholen om te doen wat hun theorieën voorschrijven.
Wij hebben alle begrip voor de gedachten achter deze theorieën; ze brengen namelijk idealen tot uitdrukking die wij na zouden moeten streven. Ze beschrijven niet de scholen die wij hebben, maar die we nodig hebben. Maar welke verdiensten deze geïdealiseerde liberale visies op burgerschapseducatie ook mogen hebben in een vergaderzaal, ze zijn niet overtuigend en bruikbaar. Simpelweg omdat ze onvoldoende rekening houden met de empirische realiteit van de bredere politieke context waarbinnen beleid op het gebied van burgerschapseducatie wordt ontwikkeld en geïmplementeerd.
Retoriek in een politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting
In die context is in Europa de retoriek rond burgerschap alomtegenwoordig, maar maken de etnocentrische attitudes achter deze retoriek – en het daaruit voortvloeiende beleid – steeds weer aan miljoenen duidelijk dat zij niet welkom zijn. Het is met andere woorden een politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting. Daarvoor is het niet nodig te wijzen op de vele openlijk nationalistische en xenofobe populistische partijen die in praktisch elk land te vinden zijn. Het volstaat om kennis te nemen van de politiek en retoriek van de mainstream politieke partijen, wier opvattingen over burgerschap onlosmakelijk verbonden zijn met steeds striktere eisen die gesteld worden aan het leveren van bewijs dat men een ‘goede burger’ is.
Deze partijen worden geleid door gesettelde politieke elites, die al geruime tijd gebruik maken van de discussie rond burgerschap om zo steun te verwerven vanuit hun basis. Ze delen met hun populistische collega’s dezelfde voorkeur voor de tweedeling ‘goede burgers’ versus, in de woorden van de voormalige Franse president Sarkozy, ‘het gepeupel’ (racaille).
En als het maar bij politieke retoriek zou blijven. Sommige landen hebben nieuwe wetgeving aangenomen om gemakkelijker en sneller eigen burgers te kunnen deporteren, in Midden-Europa zijn grenshekken opgetrokken, Roma leven onder apartheidsomstandigheden en zuiveringen van hun nederzettingen gaan onverminderd door.
Wie zijn dan die elites?
Het zijn niet de populisten die de afgelopen decennia het economische en politieke beleid hebben bepaald, maar de academische en politieke elites, en zij zullen dat blijven doen. De Amerikaanse socioloog C. Wright Mills (1956) definieert de politieke elite als zij, die zowel een enorme maatschappelijke voorsprong alsook een overeenkomstige politieke invloed bezitten.
In de Europese context bestaan deze regerende elites doorgaans uit een kleine, maar machtige politieke en academische kliek, wier ervaringen en opinies sterk samenvallen ten gevolge van hun gedeelde elitaire culturele en onderwijsachtergronden. Deze achtergronden hebben rechtstreeks gevolgen voor de interpretatie van burgerschap, zoals die wordt gebruikt in het politieke debat en onderwijsbeleid. In feite dicteren de academische en politieke elites de inhoud en het belang van ‘goed burgerschap’. Zij beslissen wat burgerschap vereist, waarom het urgent is, wie het het meeste nodig heeft, en waarom scholen de aangewezen instellingen zijn om het over te dragen.
Zorgwekkender nog, is dat degenen die de burgerschapseducatie financieren, de inhoud ervan bepalen, evalueren en monitoren zich in de dezelfde homogene kringen bewegen. In sommige gevallen zijn zij die verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de inhoud en de evaluatie ervan zelfs dezelfde personen, wat laat zien hoe bedrieglijk de scheidlijn is tussen ‘onafhankelijk’ onderwijsonderzoek en onderwijsbeleid.
Politieke en academische elites hebben praktisch alleen contact met elkaar
In zijn studie naar het gedrag van de maatschappelijke bovenklasse in Nederland ontkrachtte socioloog Don Weenink (2005) de mythe van een egalitaire samenleving, en, meer in het bijzonder, van een egalitair onderwijsstelsel. Hij wees erop dat Nederlandse gymnasia qua leerlingenpopulatie even sociaal uitsluitend zijn als de Britse public schools en Franse classes préparatoires. Het Nederlandse onderwijs is echter niet alleen in termen van milieu een van de meest institutioneel gesegregeerde stelsels in Europa, maar ook qua geloof en etniciteit.
Recentelijk constateerde de Inspectie van het Onderwijs (2016a) bovendien dat de milieu-gerelateerde kansenongelijkheid nog opliep, en voegde daaraan toe dat de prestatieverschillen tussen scholen in Europa nergens groter zijn dan in Nederland (Inspectie van het Onderwijs, 2017). Het is waarschijnlijk geen verrassing dat de meeste academici en politici die burgerschap en burgerschapseducatie propageren tot de paar procent van de bevolking behoren die zelf een sterk selectief en elitair gymnasium heeft bezocht.[1] Net als hun politieke tegenhangers, hebben de academische elites praktisch alleen contact met anderen met eenzelfde autochtone hoger-milieuachtergrond, met gedeelde Nederlandse waarden, en een vertrouwen in het belang van burgerschap en burgerschapseducatie – hoezeer hun meningen over andere zaken ook mogen verschillen.
Scholen met moslimkinderen vormen de doelgroep
Als we naar overheidsdocumenten over het belang van burgerschapseducatie kijken, ontstaat niet de indruk dat de auteurs iemand in gedachte hebben die op henzelf lijkt. Mills (ibid, 283) licht het belang hiervan toe:
‘All the structural coincidence of their interests, as well as the intricate, psychological facts of their origins and their education, their careers and their associations make possible the psychological affinities that prevail among them, affinities that make it possible for them to say of one another: He is, of course, one of us.’
En dus, burgerschapseducatie is er voor de kinderen van anderen, voor hen die aan de rest nog moeten bewijzen hoe goed ze zijn ‘geïntegreerd’. In de nasleep van de aanslagen in Parijs in 2015 liet de vorige minister van onderwijs, Bussemaker, snel een notitie over burgerschapseducatie opstellen, dit in de verwachting dat een dergelijke educatie een tegengif zou bieden tegen radicalisering (Tweede Kamer, 2015). Bussemaker herhaalt wat een voorgangster, Van der Hoeven, al in 2006 schreef, namelijk dat scholen en leraren de wettelijke taak hebben aandacht te besteden aan het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Ook de Inspectie van het Onderwijs (2016b) bracht daarna een rapport uit, waarin zij de urgentie van burgerschapseducatie benadrukte. Maar gezien de aanleiding van deze uitspraken, zal het niemand verbazen dat scholen met moslimkinderen de doelgroep vormden.
Ruttes visie is moeilijk te onderscheiden van die van Wilders
Het is ook niet toevallig dat de democratische rechtsstaat waarover Bussemaker spreekt, wordt geleid door dezelfde politieke elite die, voorafgaand aan de verkiezingen in 2017, schaamteloos de meest verregaande populistische retoriek van uiterst-rechts kopieerde. Illustratief is dat, nadat hij op de tv al had opgemerkt dat Nederlands-Turkse burgers op kunnen pleuren wanneer ze geen emotionele band met Nederland voelen, premier Rutte (2017) in een paginagrote advertentie immigranten de wacht aanzegde en hen aanraadde ‘normaal’ te doen of anders te vertrekken.
Volgens Rutte zullen we glashelder moeten blijven maken wat normaal is en wat niet normaal is in dit land. Wij zullen ‘onze waarden’ actief moeten verdedigen. Inderdaad, onze Nederlandse liberale waarden. Een belangrijk deel van de academische en politieke elite vierde Ruttes zege als een overwinning op het rechtspopulisme, ofschoon diens politieke visie en de wijze waarop hij die verkondigt moeilijk te onderscheiden valt van die van zijn belangrijkste rivaal, Wilders.
Bij de elites gaat ‘openstaan voor anderen’ samen met afkeuring
De geïdealiseerde liberale theorieën rond burgerschap, burgerschapsvorming en burgerschapsonderwijs – hoe aantrekkelijk en inspirerend ze ook zouden zijn – bieden dus weinig normatieve sturing, juist omdat ze doorgaans sterk afleiden van de politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting. Het zal ook weinig verwondering wekken dat academische en politieke elites routinematig de deugden van burgerschap roemen, terwijl zijzelf geloven –inherent aan hun blank-zijn en klassepositie – deze deugden al te bezitten.
Het is in dit verband niet cynisch erop te wijzen dat academici niet minder dan hun politieke tegenhangers een ‘burgerschapseducatie’ steunen dat gericht is op ‘kritische reflectie’ en ‘openstaan voor anderen die verschillend zijn’, terwijl ze tegelijkertijd een afkeuring tentoonspreiden jegens hen wier opvattingen hun niet bevallen. En dat zij zelfs achter onderwijsbeleid staan dat uitsluitend en nationalistisch is.
Dit artikel van Michael S. Merry (professor filosofie aan de Universiteit van Amsterdam) en Geert Driessen (was onderwijskundige en pedagoog van de Radboud Universiteit Nijmegen) verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.
Noot:
[1] Volgens Wikipedia deed Bussemaker Het Rijnlands Lyceum te Oegstgeest, Rutte een gymnasiumopleiding in Den Haag, Buma het atheneum in Sneek, en Pechtold het gymnasium alfa aan het Rotterdamsch Lyceum.
Literatuur:
Inspectie van het Onderwijs (2016a). De staat van het onderwijs 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2016b). Burgerschap op school. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2017). De staat van het onderwijs 2015/2016. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Mills, C.W. (1956). The power elite. New York: Oxford University Press.
Rutte, M. (2017). Aan alle Nederlanders. Op 29/12/17 gedownload van: https://vvd.nl/content/uploads/2017/01/briefvanmark.pdf.
Tweede Kamer (2015). Terrorismebestrijding. Veiligheid op school. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 305.
Weenink, D. (2005). Upper middle-class resources of power in the educational arena. Amsterdam: UvA.
Reacties (6)
Ik zit te springen om houvast aan de basis.
Hooivork staat al klaar.
Wat moet er op het spandoek?
Waar moeten we naartoe?
Het normaal doen van Rutte heeft niks met burgerschap te maken maar met universele basiswaarde’s: letterlijk is de text: “Mensen die zich steeds asocialer lijken te gedragen, in het verkeer, in het openbaar vervoer en op straat. Die van mening zijn dat ze altijd maar voorrang hebben. Die afval op staat dumpen. Die conducteurs bespugen. Of die in groepjes rondhangen en mensen treiteren, bedreigen of zelfs mishandelen, Niet normaal.”
Als men denkt dat dat alleen op moslims slaat is dat hun privé mening of praktijkervaring, het staat nergens. Misschien hebben sommige mensen dan toch een “cultureel archief” in hun hoofd.
Het idee van het Wilhelmus en het museumbezoek is ook helemaal geen idee van Rutte maar van het CDA. Burgerschap is vooral een christelijk begrip, allemaal netjes in de kerkbankjes Halleluja zingen. Rutte en Pechtold hebben het in het regeerakkoord simpelweg uitgeruild tegen liberale zaken die zij belangrijker vonden.
De ideeën van Wilders zou ik niet elitair durven noemen, zeven van de tien standpunten zijn dan ook meer SP dan PVV. Rutte’s belangrijkste rivaal is dan misschien Wilders, maar dan als opponent, niet als concurrent. Een Jesse Klaver is dan wel weer elitair maar die heeft het helemaal nooit over burgerschap. Kortom het hel artikel is 1 samenraapsel van onsamenhangende en onbewezen beweringen. Als dit het product is van een professor is zie ik het somber in voor de sociale wetenschappen in Nederland.
@2:
Je liegt en verdraait de waarheid (weer eens). Direct na jouw citaat staat het volgende:
Onzin, burgerschap heeft niets te maken met uiterlijkheden als vlag en volkslied. De succesvolle methode Vreedzame School bijvoorbeeld (zie vreedzaam.net) is er nadrukkelijk op gericht om alle kinderen op te voeden in dezelfde liberaal-democratische basiswaarden. Juist met de toename van diversiteit is er op scholen behoefte aan een eenduidige manier van omgaan met elkaar, met conflicten, verschillende culturele en religieuze achtergronden en met team-en besluitvorming. En het slaat aan én het werkt, weet ik uit een brede praktijkervaring in grootstedelijk PO en VO.
@3 grappig dat men het heeft over ONZE vrijheid.
Vrijheid is niet bezittelijk. Dus misbruik maken van onze vrijheid kan niet.
In de PDF staat het een beetje anders:
Het gaat hier dus niet zozeer om verschil in kansen maar om verschillen in aanbod.
De schrijvers van het stukje hierboven suggereren dat de betere scholen elitair zijn en dat dáár het probleem zit. Maar de Onderwijsinspectie wijst juist naar de zwakkere scholen: daar gaat het fout door gebrekkige leiding en ontbrekende samenwerking. De onderwijsinspectie is er op uit de zwakke scholen te versterken, en zo hoort het ook. Het gelijkmaken van scholen als doel op zich is in niemands belang.