Van bouwval tot kathedraal

Serie:

RECENSIE - Vrijheid van godsdienst. Het was een mooi ideaal, maar de Nederlandse revolutionairen die in 1795 aan de macht kwamen, ontdekten al snel dat zoiets veel voeten in de aarde had. Bij de staatsregeling van 1798 werd besloten de banden tussen de gereformeerde Kerk en de staat door te snijden. Kerkgemeenten moesten voortaan zelf hun broek ophouden, en waren dus ook verantwoordelijk voor het onderhoud van hun kerken.

Tegelijkertijd echter klonk vanuit katholieke kring dat zij recht hadden op een groot aantal van de middeleeuwse fraaie kerken – die waren hen immers tijdens de Tachtigjarige Oorlog ontnomen. Katholieken hadden twee eeuwen lang genoegen moeten nemen met bedompte schuilkerkjes! Die eis klonk redelijk, maar het leverde een onoplosbaar probleem op want de in meerderheid protestantse bevolking voelde daar uiteraard niets voor. Het ‘restitutievraagstuk’ sleepte zich voort; Lodewijk Napoleon deed nog een poging een oplossing te vinden maar toen daar geen schot in zat hakte hij op 2 augustus 1808 de knoop definitief door: alle kerken werden eigendom van de daarin dienstdoende kerkelijke gemeente. Het was een grote overwinning voor de protestantse krachten.

Catharijneconvent

In één geval stuitte dat besluit op problemen. Dat betrof de Catharinakerk, in het hartje van Utrecht. Die was namelijk geen gemeentelijk bezit; ze hoorde toe aan de heren bestuurders van het Catharijneconvent. Dat was inmiddels allang geen klooster meer (net zoals de Catharina geen kloosterkerk meer was) maar was het stedelijke gasthuis. De overdracht had wat voeten in de aarde en de definitieve regeling kwam enigszins verlaat aan in Den Haag. Te laat. Lodewijk Napoleon was toen al door zijn broer aan de kant geschoven. De Bataafse Republiek was een deel van Frankrijk geworden en dus moesten de papieren naar Parijs. Of ze daar ooit op het juiste bureau zijn beland, is onbekend. Er kwam nooit antwoord. De regeling werd nooit goedgekeurd. De kerk bleef van het gasthuis.

De volgende akte deed zich voor ná de Franse tijd, onder koning Willem I. Die streefde ernaar om van zijn koninkrijk een moderne eenheidsstaat te maken en een van de manieren om dat te forceren was het onderbrengen van soldaten ver van hun woonplaats. Zo leerden zijn onderdanen elkaar kennen en tolereren. En zo belandde er een groot contingent van een paar duizend Brabantse soldaten in Utrecht. De stad kreeg vanuit Den Haag de opdracht hen van onderdak te voorzien – en ook voor een letterlijk passende (katholieke) kerk te zorgen. De schuilkerkjes waren veel te klein, en de keus was snel gemaakt: de Catharina. Die was immers formeel niet in protestantse handen; en het gasthuis viel onder de gemeente. De gereformeerden protesteerden fel, maar er viel niks tegen te beginnen. En zo kregen de katholieken informeel ‘hun’ grote middeleeuwse kerkgebouw terug.

Bouwval

Het was een bouwval, daar was iedereen van doordrongen. Het gasthuisbestuur was er voor de zieken, niet voor de onderhoud van een kerk. En mede daardoor ontstond een conflict dat een kwart eeuw voortsleepte, rond de vragen: van wie is deze bouwval, wie mag er gebruik van maken en wie moet er opdraaien voor de restauratie? Het heikelste punt was jarenlang ook het hoogste punt: het wankele torentje midden op de kerk. Het gasthuisbestuur wilde het slopen (het liefst wilde men de héle kerk slopen) maar de katholieken zagen in dat voornemen een nieuwe aanval op hun zichtbare aanwezigheid. Dominees, priesters, penningmeesters en bouwadviseurs vlogen elkaar geregeld in de haren. In Den Haag zocht men ondertussen (mede vanwege de garnizoenssoldaten) naar een redelijke oplossing. Uiteindelijk waren er vier ministeries bij betrokken, en in oktober 1840 was er een Koninklijk Besluit. De Kerk werd toegewezen aan de katholieken, maar die moesten ook opdraaien voor het herstel. Ze kregen alvast 10.000 gulden mee.

De eerste katholieke mis in de teruggegeven Catharina vond plaats op 8 mei 1842, onder leiding van pastoor Victor Rademakers, die kort daarvoor nog de benodigdheden (kelken, schalen, kleding, et cetera) overgebracht had uit het schuilkerkje in de aangrenzende Catharijnesteeg. Om geen gedonder uit te lokken, vond de mis plaats om zeven uur ’s ochtends. Alles ging goed, totdat Rademakers de preekstoel beklom. Hij kon geen woord uitbrengen; de tranen stonden in zijn ogen. De aanwezige gelovigen barstten ook in tranen uit. De Utrechtse katholieken (toch gauw een derde van de bevolking) hadden weer een echte kerk!

De Catharinakerk is dus niet zo maar een kerk. De overdracht van het gebouw in 1842 was een mijlpaal in de geschiedenis van de katholieke Kerk én van Nederland. Het katholicisme keerde hiermee zichtbaar terug in het hartland van de ooit zo protestantse Republiek. (De Sint-Jan in Den Bosch was al in 1810 door Napoleon himself aan de katholieken teruggegeven, maar ja, dat was Brabant.) Die angst voor een protestantse backlash bleef overigens nog jarenlang springlevend en was niet ongegrond, bleek elf jaar later. Nadat de paus in het voorjaar van 1853 besloten had om de Nederlandse kerkprovincie te herstellen, stond protestants Nederland op zijn achterste benen. Pius IX wees daarbij de Catharina aan als kathedraal (zetel van de aartsbisschop) van de nieuwe Nederlandse kerkprovincie, en besloten werd de wijding van de kerk tot kathedraal in het diepste geheim te laten plaatsvinden. De Utrechtse pastoors kregen pas een week later te horen wat er was gebeurd. De massale antikatholieke ‘april-beweging’ leidde uiteindelijk tot de val van het kabinet-Thorbecke, en koning Willem III kwam persoonlijk naar Utrecht om de gemoederen te bedaren. De koning nam er een petitie in ontvangst, ondertekend door 700 lokale notabelen en edelen, waarin zij hem dringend vroegen om de opmars van het katholicisme te keren. De koning begreep hun grote zorgen. Maar er was natuurlijk geen weg terug.

Liever kwijt dan rijk

De Catharinakerk werd in de daaropvolgende anderhalve eeuw gered, herbouwd, verfraaid, herbouwd, versoberd, en weer aangepakt (waarbij de ‘protestantse’ lege, witte Catharinakerk zoals geschilderd door Pieter Saenredam gek genoeg vaak het voorbeeld was.) Er kwam een nieuwe hoofdingang bij, een doopkapel, een hoge toren en een ‘Vredeskapel’. Het wordt allemaal keurig beschreven in het prachtig uitgevoerde boek De Catharinakerk van Ton Meijers en Casper Staal. (Een stevige woordenlijst achterin met katholieke begrippen had overigens geen kwaad gekund.) Het slot van het boek is voornamelijk gewijd aan de bloei van de katholieke kerkmuziek, iets waar opeenvolgende componisten, dirigenten en koren verbonden aan deze kerk een belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Maar onvermijdelijk ging, met het Rijke Roomse leven, ook deze muzikale traditie in de roerige jaren zestig van de vorige eeuw bijna ten onder.

De kathedraal zélf kwam twee jaar geleden nog aan een zijden draadje te hangen, toen aartsbisschop Eijk liet doorschemeren dat hij het dure gebouw liever kwijt dan rijk was. Het Rijksmuseum Catharijneconvent (gevestigd in het voormalige klooster/gasthuis) mocht het van hem overnemen. Hij wist wel een goedkopere kerk, ook geschikt als kathedraal. Zover is het nooit gekomen. Rome stak daar uiteraard een stokje voor. Het zijn er misschien niet veel meer, de trouwe bezoekers van de fraaie Catharinakerk, maar toen dat bekend werd, pinkten ze waarschijnlijk allemaal een traantje weg.

Ton Meijers, Casper Staal (red.), De Utrechtse Catharinakerk. Uitgeverij Matrijs.

Reacties zijn uitgeschakeld