Een bijdrage van Maarten Wolbers en Jochem Tolsma. Ze zijn als socioloog verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het stuk sluit mooi aan bij het voorlaatste stuk van Rik Peeters en Martijn van der Steen dat we van Sociale Vraagstukken hebben overgenomen.
Door de grotere toegankelijkheid van het onderwijs zijn de sociale mobiliteit en de gelijkheid in Nederland toegenomen. De keerzijde van dit proces is dat diploma’s op de arbeidsmarkt lager gewaardeerd worden. Steeds meer jonge mannen hebben nu een lager opleidingsniveau dan hun ouders.
In 2009 is de sociale mobiliteit toegenomen sinds 2003, net als in de jaren daarvoor. De ongelijkheid is op tal van terreinen verder gedaald en kinderen zijn minder afhankelijk geworden van hun ouders in wat ze willen bereiken. Een grote uitzondering op dat hele proces van sociale mobiliteit is de woningmarkt. Daar zie je vooral bij de hoger opgeleiden een sterke overdracht van eigendom en bezit. Ook op het gebied van de gezondheid is sprake van overdracht, maar dan betreft het alle sociale milieus en gaat het over kilo’s. Ofwel: zowel ouders als kinderen worden steeds zwaarder. Met als kanttekening dat extreem overgewicht is geconcentreerd bij de laagopgeleide Nederlanders.
Trendbreuk
In NRC Handelsblad van 5 januari 2011 spreekt de Amsterdamse hoogleraar Duurzaamheid, tevens columniste, Louise Fresco over een keerpunt in de tot voor kort heersende trend dat iedere generatie kinderen meer bereikt in opleiding en inkomen dan hun ouders. Terecht wijst ze erop dat dit keerpunt voornamelijk voor jonge mannen geldt. Maar haar opmerking dat ‘vrouwen hun moeders nog wel overtreffen’ is onjuist. Dit werd noch in ons onderzoek, noch in dat van het Sociaal Cultureel Planbureau aangetoond. Wij hebben een vergelijking gemaakt tussen ouders en hun kinderen, niet tussen moeders en hun dochters. Ons onderzoek toont inderdaad een tendens tot neerwaartse mobiliteit. Wij laten zien dat dit een logisch gevolg is van een toegenomen gelijkheid tussen sociale milieus. Doordat kinderen van de lagere milieus ook toegang hebben gekregen tot de diverse vormen van hoger en wetenschappelijk onderwijs en de beter betaalde banen, vond er een opwaartse mobiliteit plaats.
Tegelijkertijd behaalt een nieuwe generatie niet per se meer dezelfde opleiding als zijn ouders. Onze interpretatie hiervan is dat het deels een “plafondeffect” betreft. Soms kun je als kind je ouders maar moeilijk overtreffen. Fresco geeft in haar column het voorbeeld van een hoogleraar met kinderen. De kans dat die kinderen ook hoogleraar worden acht zij klein, en ‘iets meer’ dan dat zelfs verwaarloosbaar. Een terechte constatering, volgens ons, maar daarmee ben je er niet. Want wie zijn die dalers, behalve de kinderen uit het voorbeeld? Zijn dat de kinderen van ouders die net op de maatschappelijke ladder waren gestegen of behoren ze tot de gevestigde families? En wat betekent die sociale daling voor de kinderen van de huidige generatie jongeren?
Diploma-inflatie
In ons onderzoek blijkt eens te meer dat er een sterke relatie bestaat tussen onderwijs en arbeidsmarkt in Nederland. Ons land kent een heel uitgebreid systeem van beroepsonderwijs om aansluiting op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Ook zijn de werkgevers nauw betrokken bij het opstellen van het curriculum voor het (hoger) beroepsonderwijs. De insteek daarvan is dat de kennis en de vaardigheden die een leerling in het onderwijs opdoet, direct kunnen worden aangewend in het productieproces. Wat er nu gebeurt, is dat bepaalde opleidingen aan inflatie onderhevig zijn. Waar je vroeger met een MTS-opleiding op een goede plek terecht kwam, heb je nu een HTS-diploma nodig.
Het belang van een hoge opleiding voor de sociale mobiliteit in de moderne Nederlandse samenleving is vooral na de Tweede Wereldoorlog telkens groter geworden. Die trend lijkt doorbroken te worden omdat de onderwijsexpansie niet vergezeld gaat van veranderingen op de arbeidsmarkt. Er zijn, kort gezegd, te weinig posities van niveau beschikbaar. Daardoor ontstaat er een diploma-devaluatie die zich, opvallend genoeg, voornamelijk voordoet aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. (Voor alle duidelijkheid: een goede opleiding is nog steeds sterk bepalend voor iemands toekomstige beroepsstatus en inkomen.) Dat beeld past binnen de moderniseringsthese, een theorie die stelt dat een moderne samenleving berust op een verdeling naar verworven kenmerken, zoals opleiding, in plaats van toegeschreven kenmerken, zoals sociale herkomst. De tweede veronderstelling, dat de arbeidsmarkt doelmatig functioneert, sluit daar dus kennelijk niet naadloos op aan.
Onderscheid
De diploma-inflatie herbergt overigens een paradox, want voor de samenleving kan de waarde van een bepaalde opleiding weliswaar verminderen, maar dan nog kan het voor een individu lonend zijn om die opleiding te volgen. Het individu onderscheidt zich met een hogere opleiding toch van de grote rest, zelfs al is de opbrengst van zijn investering wellicht niet navenant. Vanwege de ontwaarding van het diploma winnen andere zaken aan belang. Om zijn beroepskansen te vergroten doet een student doet er goed aan om tijdens zijn studie bijvoorbeeld bestuursfuncties te bekleden en veel aandacht te besteden aan het opbouwen van netwerken. Of hij kan zich onderscheiden door hoge cijfers te behalen en/of cum laude af te studeren. Jezelf onderscheiden is het parool. Universiteiten spelen daarop in door de vorming van aparte studieprogramma’s voor de betere studenten.
Behalve onderzoek naar de sociale mobiliteit in de klassieke betekenis, dus via opleiding, arbeid en inkomen, wilde onze opdrachtgever, de RMO, ook weten of er patronen van sociale stijging en daling zijn te ontwaren in: woonsituatie, culturele participatie en gezondheid. Onze verwachting dat deze verschillende domeinen met elkaar verbonden zijn, kwam voor een deel uit. Bij culturele participatie en gezondheid zie je eenzelfde trend als bij de klassieke domeinen; kleiner wordende verschillen naar opleidingsniveau. De diverse groepen groeien als het ware naar elkaar toe.
Cultuur is niet langer het exclusieve domein van de hoger opgeleiden, laat staan een linkse hobby. Op de grotere gelijkheid en vermenging, is overigens een tegenreactie ontstaan. Mensen proberen zich op allerlei andere manieren toch weer te onderscheiden. In het onderwijs zie je dat ook, bijvoorbeeld in de populariteit van de categoriale gymnasia.
Obesitas
Op het gebied van de gezondheid, is eveneens een tendens tot grotere gelijkheid: Nederlanders, zowel hoog als laagopgeleid, worden steeds dikker. Natuurlijk moet je een onderscheid maken tussen een welvaartsbuikje, vooral bij de hoger opgeleiden, en een dikke buik vanwege eenzijdige voeding, vooral bij de lager opgeleiden. Dat neemt niet weg dat we een algemene tendens waarnemen waarbij Nederlanders vooral na hun jeugd steeds zwaarder worden. De trend naar algemene zwaarlijvigheid is overigens niet uniform. Extreme dikte, obesitas, komt vooral bij lager opgeleiden voor. In zijn recent verschenen rapport Van-Gezond-naar-Beter concludeert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu dat laag opgeleiden gemiddeld veertien jaar korter leven zonder beperkingen dan hoger opgeleiden. Natuurlijk is er een verband, want extreem overgewicht heeft consequenties voor de levensverwachting, maar het zij benadrukt dat levensverwachting iets anders is dan overgewicht.
Het enige domein waar geen sprake is van een beweging naar grotere ongelijkheid, is de woonsituatie. Uit ons onderzoek blijkt dat hoger opgeleiden veelal in koophuizen wonen met meerdere kamers. Lager opgeleiden wonen vaker in huurhuizen met een beperkt aantal vertrekken. Deze vorm van sociale ongelijkheid is nu evidenter dan voorheen. Gechargeerd kun je zeggen dat het eigen huisbezit vooral het voorrecht is van de hoger opgeleiden. In het kader van sociale mobiliteit: kinderen die opgegroeid zijn bij ouders met een eigen huis hebben een grotere kans op een eigen huis dan kinderen die zijn opgegroeid bij ouders met een huurhuis.
Sociale daling
De groeiende openheid van en de toenemende gelijkheid in de Nederlandse samenleving is niet meer hetzelfde als de verheffing van de van oudsher achtergestelde sociale groepen. Ze is steeds meer te herleiden tot de ontheffing van de hogere strata in de samenleving. Er is een tendens tot sociale daling van de hogere milieus op de domeinen van onderwijs en arbeid en het kleiner worden van verschillen tussen hoger en lager opgeleiden bijvoorbeeld in culturele participatie en gezondheid. De samenhang tussen de klassieke domeinen, onderwijs en arbeid, en de domeinen van cultuur en gezondheid suggereert een naar elkaar toe groeien van de hogere en lagere milieus. Het domein wonen daarentegen vertoont een sterkere mate van ongelijkheid.
Onze conclusies ten aanzien van de grotere gelijkheid lijken in tegenspraak met de bevindingen van Mark Bovens en Anchrit Wille in hun boek ‘Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie’. Bovens en Wille stellen een steeds grotere kloof vast tussen lager en hoger opgeleiden. Twee opmerkingen daarover. Ten eerste gaat het boek van Bovens en Wille voornamelijk over verschillen in politieke voorkeuren en invloed tussen hoger en lager opgeleiden en niet over cultuurparticipatie en gezondheid. En ten tweede is hun boek nauwelijks gebaseerd op empirisch bewijsmateriaal en bevat het slechts verwachtingen en hypothesen.
Om het proces van sociale stijging en daling in Nederland nog beter in beeld te brengen, is onderzoek nodig dat zich uitstrekt over drie generaties. Zodoende wordt het mogelijk om de effecten van sociale daling op de sociale mobiliteit straks helder over het voetlicht te krijgen.
De schrijvers deden in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling deden zij onderzoek naar sociale mobiliteit. Hun rapport ‘Naar een Open Samenleving’ kan worden besteld of gedownload via de link.
Reacties (1)
Logica in de redenering over diploma-inflatie sluit niet.
Dat je voor sommige banen nu een HO-diploma nodig hebt terwijl daarvoor vroeger een mbo-diploma volstond is geen voldoende onderbouwing van de veronderstelde diploma-inflatie.
De wereld (en die baan) kan ook ingewikkelder geworden zijn; voor sommige banen is nu een hoger kennisniveau vereist dan vroeger het geval was, bijvoorbeeld doordat met ingewikkelder apparatuur moet worden gewerkt dan vroeger. De redenering sluit pas als is aangetoond dat dit laatste zich niet heeft voorgedaan. Vergelijk eens met het werk op Europees niveau over vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van CEDEFOP.