Het was een ontnuchterend gesprek met het hoofd van het centrum Jeugdgezondheid bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het ging over de commotie in de pers en de Tweede Kamer rondom de Basis Data Set. Die set is een standaardlijst met vragen die hulpverleners in het Elektronisch Kind Dossier (EKD) kunnen invoeren.
De Tweede Kamer kwam er ineens achter dat die vragen toch wel erg persoonlijk waren. Hoe belangrijk is het om de observatie ‘donkere, gekrulde beharing rond basis penis’ heeft, of ‘haartjes licht, lang en ongekruld ’ 31 jaar in het EKD te bewaren? Het hoofd zei hierop: ,,Vanuit de jeugdgezondheidszorg hameren we erop dat het EKD niet anders is dan de huidige papieren dossiers. Het verschil is dat in een papieren dossier een hulpverlener observaties in eigen bewoordingen opschrijft. In het EKD hebben we een standaardlijst, de Basis Data Set, opgesteld en dus de zaken benoemd.’’
Een digitaal dossier is niets anders dan de huidige papieren dossiers. Ik had het minister Rouvoet ook al een paar keer horen verkondigen. Dat jan in de straat niet begrijpt dat digitalisering informatie losmaakt van zijn dragers en die informatie daarmee fundamenteel verandert, is nog te billijken. Maar van de verantwoordelijke voor het beheer van de Basis Data Set verwacht je toch meer.
Dit sombere besef, de idee dat veel overheidsdiensten nog geen idee flauw benul hebben hoe hun praktijken onder invloed van de informatierevolutie zijn veranderd, is de rode draad in het actuele en zeer noodzakelijke rapport iOverheid van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR).