Stiltecoupé
COLUMN - Ik heb al eens eerder geblogd over mijn frustratie dat het in de stiltecoupé lang niet altijd stil is. Soms besteed ik er een kunnen-die-proleten-hun-mond-niet-houden-in-de-stiltecoupé-tweet aan, wat door mijn reguliere volgers op Twitter inmiddels wordt herkend als een niet helemaal serieus te nemen running gag. Ik realiseer me dat de stiltecoupé, in het licht der eeuwigheid bezien, niet zo’n groot belang heeft.
Dat wil niet zeggen dat de frustratie niet reëel zou zijn. Op zondag 21 juli reisde ik rond het middaguur van Amsterdam naar Heerlen, toen op het Amstelstation een echtpaar binnenkwam dat de gezelligheid uitstraalde. Ik wist instinctief dat ze geen boeken, laptops of kranten tevoorschijn zouden halen, en inderdaad: ze keken uit het raam en gaven commentaar op wat ze zagen (“zie je wat een leuke crossbaan dat is?”). Na verloop van tijd besloot ik er iets van te zeggen.
Doorgaans werkt dat. Mensen hebben vaak niet in de gaten dat ze in een stiltecoupé zijn komen zitten, want het is niet heel erg duidelijk aangegeven. Dit keer werkte het niet.
Zo vriendelijk mogelijk vroeg ik of ze hadden gezien dat ze in een stiltecoupé waren gaan zitten. “Wat ongezellig, het is toch weekend?” Ik legde uit dat er mensen zijn die op zondag moeten werken. “U had toch ander werk kunnen kiezen?” Het was niet eens beledigend bedoeld – de mevrouw sprak me aan met “u” – maar een uiting van totaal onbegrip voor het eenvoudige feit dat een stiltecoupé er is om mensen in staat te stellen te lezen of te schrijven. Ik ben vol machteloze woede weggelopen en ergens anders gaan zitten.