Esthetische redenen tegen Kevin Spacey

door Clinton Peter Verdonschot (PhD, University of Essex) In een blogpost over het waarderen van kunst/films van moreel bezwaarlijke figuren, schrijft Kathleen Stock over haar liefde voor Woody Allen films zoals Annie Hall en Crimes and Misdemeanors. Ze vraagt zich af: waarom heb ik geen problemen om deze films te waarderen, terwijl ik erken dat Allen zelf een akelig persoon is en mogelijk zelfs een pedofiel? Ze beargumenteert dat ons inlevingsvermogen niet noodzakelijkerwijs geblokkeerd wordt, zolang maar de voorgestelde wereld van de film gescheiden kan worden van de persoonlijke overtuigingen van de artiest. Op grond hiervan, trekt Stock de wat snelle conclusie dat het geen esthetische reden is om kunstwerken te verwerpen simpelweg omdat ze gemaakt zijn door (of met medewerking van) moreel slechte personen. Neem het geval van Kevin Spacey: het lijkt me duidelijk dat Spacey moreel verwerpelijke dingen heeft gedaan. Er kunnen daarom morele of politieke redenen zijn om niet meer naar House of Cards te kijken (bijv. omdat je Spacey niet langer financieel wil ondersteunen). Maar zolang House of Cards niet zelf propaganda is voor seksueel misbruik, zijn er vooralsnog geen esthetische redenen om de serie te verwerpen, aldus Stock: even people with very bad characteristics can sometimes make and produce enjoyable, pleasant, good, true, or otherwise life-enhancing things.

Foto: copyright ok. Gecheckt 13-10-2022

Moralisme vs. pragmatisme

COLUMN - Ben je moralistisch als je handelt naar je ideeën over goed en slecht? En is moralisme dan afkeurenswaardig?

Voor een filosoof is er weinig zo interessant als filosoferen met andere mensen. Ieder gesprek kan de gedachten slijpen, of ze juist afbreken door een gat tussen denken en realiteit bloot te leggen. Soms gebeurt er echter ook iets tussen die twee in. Dat overkomt mij de laatste tijd geregeld. Het werpt bij mij de vraag op: wat is het werkveld van ethiek? Waarop is ethiek van toepassing?

Als ik uitleg waar ik mij filosofisch gezien mee bezig houd op het moment, krijg ik regelmatig terug: ‘oh, ja, maar dat is dus een filosofische werkelijkheid, zo werkt het niet in de realiteit.’ Grappig genoeg is het alsof mensen dat niet eens een probleem vinden, dat iemand fulltime bezig is een gedachtewereld te creëren die met de realiteit niets van doen heeft.

Voor mij is dat echter wel een probleem, of – het zou voor mij een probleem zijn als die mensen gelijk hadden. Maar dat is nu de vraag: heeft een ethische theorie wel of niet iets te maken met de echte wereld? Ik heb de afgelopen jaren altijd gedacht van wel. Sterker nog, zo voelde dat niet alleen op papier, maar ook in de supermarkt. Daar heeft u de afgelopen tijd getuige van kunnen zijn hier op Sargasso.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Waardes, prijzen en ‘hete vrede’

De tijd van de koude oorlog heeft veel invloed op ons politieke debat. De centrale vraag die nu over de wereld waait is: “nu de vrije markt door de crisis heeft bewezen, dat het zonder regulering niet gaat, wat is de rol die de overheid moet spelen?” Of is het feit dat de financiële wereld zijn hebzucht niet kan of kon bedwingen, niet van belang voor het denken over de rol van de staat? De landen met “staatskapitalisme” (China, India, Rusland) komen beter door de crisis, dan wij in het westen. Kennelijk gaan de dingen beter, als er enige autoritaire sturing plaats vindt; maar wat is de goede maat daarin?

Het is maar een vraag: de Koude Oorlog ging tussen de vrije ondernemingsgewijze productie en een geleide staatseconomie. Die oorlog werd door het westen gewonnen en hete vrede was ons deel, het ”einde van de geschiedenis” werd uitgeroepen (Fukuyama). Maar spoedig ging de discussie verder: wat was nu de juiste vorm van staatsingrijpen? Die vraag werd overheerst door een economische terminologie, die het politieke debat overwoekerde: wat is efficiënt, wat is doeltreffend, wat geeft het beste rendement?

Tony Judt, historicus, begon zijn testament met de verzuchting dat we de prijzen kennen, maar de waarden niet. We hebben een deugd gemaakt van het najagen van ons eigen materieel belang. We hebben een discursief probleem, meent Judt. Het economenbargoens is ongeschikt voor het bespreken van politieke onderwerpen. Judt is hierom gekritiseerd, maar mij bevalt het wel. Een beetje moralisme in het openbaar debat, kan het denken behoorlijk scherper maken. Van mij mogen historici moralisten zijn: graag zelfs, want is de geschiedenis niet bij uitstek de discipline die de menselijke tekorten bestudeert?