Openbaarheid komt in twee maten
Vraagt de burger aan de overheid documenten openbaar te maken, dan strepen ambtenaren graag met een dikke zwart stift. Ondertussen worden dezelfde documenten via andere kanalen ongecensureerd openbaar gemaakt. Het ministerie van Veiligheid en Justitie beroept zich maar al te gemakkelijk op de uitzonderingsgronden uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Uiterlijk 15 september had de Europese Commissie de bewaarplicht moeten evalueren. Dat moest gebeuren op basis van informatie die door elk van de lidstaten wordt aangeleverd. Slechts twee weken voor de beoogde afronding van de evaluatie, stuurde Nederland zijn inbreng. Door de beperkte inbreng van de lidstaten is de evaluatie nog altijd niet afgerond. De Commissie hield begin december noodgedwongen daarover een conferentie in Brussel.
Begin oktober verzocht ik het ministerie van Veiligheid en Justitie die Nederlandse inbreng voor de Europese evaluatie openbaar te maken. De beslissing werd begin november verdaagd omdat het ministerie “nog niet alle informatie kon verzamelen die nodig is voor de beoordeling van het verzoek”. Een maand later maakte het ministerie drie brieven openbaar, waaruit bleek dat die Nederlandse inbreng bedroevend slecht is.
In de brieven waren de namen en functieomschrijvingen van betrokken ambtenaren, met een beroep op een van de uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur, “gezwart”. Het tweede lid van artikel 10 stelt “dat verstrekking van informatie achterwege blijft, als de het belang van het openbaar maken daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.”