Als ik erover nadenk, duizelt het me. Al die mensen die, net als ik en al mijn dierbaren, een leven hebben. Dat duizelt me zoals de oneindigheid van het heelal mij duizelt. En zoals de eeuwigheid mij duizelt. Hoewel, dat duizelt me nog net iets meer. Maar soms zit je bijvoorbeeld in de trein, sta je stil op een station in een of ander onooglijk stadje, kijk je naar de achterkant van een flat en weet je: achter al die raampjes zitten mensen die een leven hebben. Die liefhebben, haten, geboren zijn en kinderen ter wereld brachten, mensen die zullen sterven, al gestorven zijn of nog geboren moeten worden. Mensen die herinnerd zullen worden en weer vergeten.
Terwijl ik dit schrijf, zit Jack van Gelder de wedstrijd Nederland Chili samen te vatten. We zien de spelers, voorafgaand aan de wedstrijd, het volkslied ondergaan. In een terloopse bijzin vertelt Jack van Gelder dat er tijdens de bouw van het stadion een aantal bouwvakkers zijn overleden. ‘Maar daar is nu natuurlijk niemand mee bezig.’ Van Gelder walst door. De aard van de freestyler. Hij had net zo goed iets kunnen vertellen over de appeltaarten die de moeder van Dirk Kuyt altijd maakte als haar zoon met Quick Boys had gewonnen. Maar hij refereerde aan de slachtoffers van dit WK.