Aan het begin van de zomer schreef ik over de teloorgang van menselijke waardigheid. De afgelopen maanden zijn de consequenties van het mensonwaardige Europese beleid alleen maar verhevigd: in volgepropte vrachtwagens op Oostenrijkse snelwegen, op een strandje bij Bodrum en iedere dag weer in de kampen van Calais. Dat schreeuwt om onmiddellijke actie, maar roept ook op tot nadenken. De trend om mensen af te schrijven treft namelijk niet alleen maar asielzoekers, maar ook werklozen, criminelen en hele volken als de Grieken. Over de hele politieke breedte roept die verharding steeds dezelfde prangende vraag op: begrijpen we eigenlijk nog wel waarom we mensen moeten helpen, gewoon omdat ze mens zijn? In dit essay zoek ik naar een antwoord.
Minderwaardig volk
In de afgelopen jaren is een gigantische groep medemensen ontmaskerd, die door hun gedrag niet alleen onze waardering heeft verloren, maar in sommige gevallen ook haar rechten.
Asielzoekers zijn natuurlijk al een geheel politiek tijdperk persona non grata. Het maatschappelijke dieptepunt werd onlangs bereikt in Steenbergen, maar het politieke dieptepunt vond plaats afgelopen april, de maand die gekenmerkt werd door drie kleine woordjes: bed, bad en brood. Even onschuldige als elementaire zaken die in Nederland niet gratis verkrijgbaar zijn. Sterker nog, volgens onze regering hebben uitgeprocedeerde asielzoekers er helemaal geen recht op. Dat recht hadden ze natuurlijk ooit wel. Maar op de dag dat de rechter definitief vonnist dat een asielzoeker niet in Nederland mag blijven wordt hij illegaal en verdient hij geen hulp. Blijkbaar heeft een illegaal zijn waarde verspeeld, en verdient hij slechts uitzetting.