Mensen zijn van nature chagrijnig. Dat moet de verklaring zijn waarom altijd overduidelijk wordt gemaakt wanneer iets om te lachen is. Op televisie: bloopers, lachen om home-video’s. Op het podium: komedie, komische opera’s cabaret en stand-up comedians. In boekvorm: de comics.
In al het andere dat een “lach-label” ontbeert wordt humor zeer wisselend ontvangen. Humor in een serieuze context wordt niet altijd als zodanig herkend. En als de humor wordt gezien, maakt het gerede kans afgeserveerd te worden: ‘hier maak je geen grappen over’.
In de beeldende kunst is humor altijd aanwezig geweest en heeft door Dada en Fluxus, gezien als stromingen die een aanval op de ernst van kunst deden, misschien een flinke boost gekend, maar nog steeds zul je in een museum of galerie geen schaterlachende menigten tegenkomen.
Hoe dat zo komt?
Kunsthistoricus Rob Perrée schreef in 2007: “Humor heeft geen status in de kunst” en vond het tijd dat worden “dat de kunst de humor serieus gaat nemen”.
De Belgische cultuurfilosoof Lieve De Cauter schreef dit jaar echter: “De grap in de kunst lijkt in een doodlopend straatje beland”. Zijn artikel lijkt een verwijt aan wat het Dadaïsme van Marcel Duchamp teweeg heeft gebracht. De Cauter: “Misschien wordt het tijd dat de kunst het Duchamp-paradigma achter zich laat en weer op een nieuwe manier ernstig wordt”.