Een steengoede analyse van de Participatiewet

Halverwege december gingen wat stukken van staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) Nobel, naar de Tweede Kamer. Dat heeft niet zo veel aandacht gekregen. Er speelt genoeg in de wereld en ‘Voortgang Participatiewet in Balans’ is wellicht ook niet de spannende sexy titel die gelijk de volle aandacht pakt. Niettemin verdient (met name) de bijlage bij deze Kamerbrief die aandacht zeer zeker. Het gaat om de bijlage ‘Probleemanalyse Participatiewet’. En die is mooi en stemt tot hoop, en een beetje optimisme op zijn tijd mag hier ook wel op de pagina. Het gaat om een brochure van nog geen 30 pagina’s, die is samengesteld door het ministerie van SZW. Het geeft een zeer helder overzicht van een aantal onderzoeken die de afgelopen jaren gedaan zijn naar de Participatiewet, en de belangrijkste bevindingen daarvan. Zoals de titel al doet vermoeden focust de notitie zich op dingen die niet goed gaan. En dat zijn er nogal wat. Ze zijn opgedeeld in vier thema’s: algemene knelpunten, werk & participatie, inkomen & bestaanszekerheid, en tot slot de gemeentelijke financiën. Een bloemlezing Het voert te ver door om het hele rapport te bespreken, maar lees het vooral zelf. Om toch een indruk te geven van de problematiek (die overigens voor een deel ook wel hier op Sargasso langs is gekomen) wordt van elk van deze thema’s wat uitgelicht. Een algemeen kritiekpunt is dat “verplichtingen en sancties [zijn] bij niet-naleven steeds dominanter geworden als instrument om gewenst gedrag te bewerkstelligen. Dit veronderstelt dat mensen deze verplichtingen kennen, maar ook dat mensen in staat zijn deze na te leven.” Echter: “Hoe meer mensen onder druk staan (zoals bij financiële of psychische problemen), hoe moeilijker het is om rationele beslissingen te nemen. De huidige wet houdt hier te weinig rekening mee.” Als het gaat om weer aan het werk gaan, dan stelt het rapport: Sinds de invoering van de huidige Participatiewet in 2015 is de doelgroep die onder de wet valt breder geworden. Er is een groep mensen tot de doelgroep gaan behoren die voorheen onder het regime van de arbeidsongeschiktheidswetten zou vallen. Met deze constatering is het dan heel opmerkelijk dat destijds één van de uitgangspunten bij de wet was: “Volgens de wet kan [...] 98% van de bijstandsgerechtigden (op termijn) werken. Dit staat in scherp contrast met wat we weten uit onderzoek over het daadwerkelijke arbeidsperspectief van bijstandsgerechtigden.” In de praktijk blijkt dat minder dan de helft te zijn. Maar hoe kan het ook anders: als je de doelgroep van de wet vergroot met mensen die we voorheen als ‘arbeidsongeschikt’ classificeerden? En hoe eerlijk is het dan om (ook) voor die mensen heel strenge regels vast te stellen en het vangnet zo sober mogelijk te maken, omdat het immers bedoeld is als ‘tijdelijk’? Het rapport schrijft hier over: “Mensen met een blijvende medische urenbeperking kunnen niet voldoende uren werken om onafhankelijk te worden van een aanvullende bijstandsuitkering. Deze groep heeft geen perspectief om ooit weer zelfstandig te kunnen gaan voorzien in de eigen middelen van bestaan. Zij hebben voor altijd te maken met het vangnetkarakter van de bijstand (inclusief partnertoets en vermogenstoets), waarbij het eigen inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum.” Dat klinkt niet echt motiverend om te gaan werken, of rechtvaardig. Terecht citeert het rapport dan ook een onderzoek, waarbij de Participatiewet voor deze groep ‘uitzichtloos’ wordt genoemd. De trouwe lezer wist dit soort dingen wellicht al, maar bij deze weet de ontrouwe lezer het ook.  Op het onderwerp inkomen wordt in het rapport vastgesteld: “Bij het ontwerpen van de wet zijn aannames gedaan en uitgangspunten geformuleerd die niet langer aansluiten bij de inzichten van nu.” Ook wordt verwezen naar het rapport van de Commissie sociaal minimum: “Bijna alle huishoudens die zij hebben onderzocht, en in het bijzonder huishoudens met (meerdere) kinderen, komen maandelijks structureel geld tekort. Het gaat vaak ten koste van de eigenwaarde van volwassenen en van hun lichamelijke en mentale gezondheid. De onzekerheid waarin mensen zich bevinden door een gebrek aan geld, vergroot de kans op eenzaamheid en vermindert juist het vermogen om verstandig met geld om te gaan. Ook verkleint het de veerkracht om de eigen positie te verbeteren.”  Enkele andere citaten:  “De vangnetfunctie [van de bijstand] gaat in principe uit van een tijdelijk verblijf in de bijstand. We zien dat er steeds meer mensen langdurig of permanent op de bijstandsuitkering zijn aangewezen, met name mensen zonder of met beperkt arbeidsvermogen.” “Als mensen grip op hun situatie ervaren in de zin dat ze zekerheid hebben dat ze weten hoe ze de week of de maand doorkomen, dan pas komt er weer ruimte om te werken aan de eigen vaardigheden en te zoeken naar een baan, vrijwilligerswerk en bijdragen aan de samenleving. Stress rond het inkomen en vooral het tekort aan inkomen kan mensen blokkeren om in actie te komen.” Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de wet juist bijdraagt aan die stress, ook door de complexiteit ervan: De Participatiewet wordt door mensen ervaren als een zeer complexe wet. De wet kent veel voor waarden en verplichtingen die ingewikkeld zijn en geen recht doen aan wat mensen kunnen. De complexiteit maakt dat mensen in de bijstand onzekerheid over hun rechten, plichten en inkomen ervaren. Ook hier, als je het allemaal zo op een rijtje zet (en dit is zoals gezegd slechts een deel), kom je toch al gauw tot de constatering dat we dit niet moeten willen met zijn allen. Het laatste thema waar aandacht voor is, is de gemeentelijke financiën. Over dit onderwerp gaat het weinig in het publieke debat, naar ik vermoed omdat het wat saai en technisch is. Maar het is ook van groot belang. Gesignaleerde knelpunten zijn onder andere dat het (macro)budget dat gemeenten krijgen voor de uitbetaling van de bijstandsuitkeringen wisselt: het ene jaar is het te veel, het andere te weinig. Dat maakt het moeilijk om goed te begroten en (dus) stabiel beleid te maken. Ook erkent het rapport de schaarste van het geld dat gemeenten krijgen om mensen aan het werk te helpen: “Van 2010 tot 2017 is er sterk bezuinigd op het re-integratiebudget.” Wat daar nog bij komt, is dat de manier waarop het Rijk het geld voor de bijstand verdeelt onder gemeenten ook nog eens prikkels geeft aan gemeenten om zich vooral te richten op mensen in de bijstand die snel uit kunnen stromen naar werk (voor zover die er nog zijn): “Een derde element dat bij de inzet van de re-integratiemiddelen een rol speelt, is de prikkelwerking die van het bijstandsbudget uitgaat. Zoals gezegd mogen gemeenten overschotten op hun bijstandsbudget houden, en moeten zij tekorten zelf dekken. Hiermee is er een financiële prikkel om het re-integratiebudget daar in te zetten waar dit het sterkst bijdraagt aan vermindering van bijstandskosten. Hierdoor zetten gemeenten re-integratiebudget veelal in voor mensen met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt. Juist de groepen die de grootste afstand hebben tot de arbeidsmarkt en de meeste behoefte aan ondersteuning, worden daardoor niet altijd goed bereikt.” Zo zorgt iets wat een technische verdeel-exercitie lijkt er in de praktijk voor dat de meest kwetsbare mensen in de doelgroep achteraan staan bij het verdelen van het geld (ja, datzelfde geld waar tussen 2010-2017 sterk op bezuinigd is - ongeveer twee derde). Een pluim voor Nobel (en zijn ambtenaren) Het rapport biedt dus een uitstekende samenvatting is van de knelpunten van de Participatiewet zoals die blijken uit zowel de praktijk als wetenschappelijk onderzoek. Het siert de staatssecretaris daarnaast dat hij een dergelijk helder en eerlijk stuk naar de Kamer stuurt. Bestuurders kunnen de onfortuinlijke neiging hebben om lastige informatie weg te houden bij de volksvertegenwoordiging, om kritische vragen en gedoe te vermijden. En als het gaat om de Participatiewet die toch voor een deel uit de koker van Nobel’s eigen partij (de VVD) komt (samen met de Partij van de Arbeid) had die neiging kunnen bestaan. Maar Nobel kiest voor openheid. Het is natuurlijk bekend dat als het gaat om een thema als uitkeringen er een vrij sterke politieke waardenstrijd onder ligt, als het bijvoorbeeld gaat om vragen als ‘hoe streng of ruimhartig moet je zijn’. Dat zal niet veranderen. Maar als je kijkt naar deze analyse, zie je toch een aantal thema’s waar vrij breed politiek draagvlak voor zou moeten zijn om ze aan te pakken. Denk aan ‘werken loont niet voor mensen die maar een beperkt aantal uren kán werken’, de complexe (en daarmee: dure) bureaucratie die is opgetuigd met de Participatiewet, en de constatering dat de huidige wet mensen eerder gevangen houdt in armoede dan dat ze de kans biedt er aan te ontsnappen. Al blijft bij de knelpunten waar extra geld voor nodig is altijd de vraag of deze regering daar voor gaat kiezen, wanneer de koek verdeelt moet worden. En kijk, de cynicus in mij zou nu best een geïrriteerde laatste alinea kunnen schrijven, over dat een deel van deze knelpunten al bleken uit onderzoek enkele jaren na de invoering van de Participatiewet (zoals in de analyse van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2019). En dat veel critici ze al vóór de invoering zagen aankomen en er voor waarschuwden. En dat het dan toch wel erg lang duurt voordat de landelijke overheid daar een keertje op acteert, en je je af kan vragen hoe belangrijk ze arme mensen en bestaanszekerheid vinden in ‘Den Haag’. Maar daar kan deze staatssecretaris, die er net zit, weinig aan doen. En zijn voorganger (Schouten) was juist degenen die (eindelijk) vaart maakte met het aanpassen van het beleid. Dus als allerlaatste alinea: laten we onze zegeningen tellen, en blij zijn dat veel van de fundamentele problemen in de Participatiewet onderkend worden en op de agenda van de landelijke politiek staan. En hopen dat zowel bestuurders als volksvertegenwoordigers deze analyse ter harte nemen, en de fundamentele herziening van de Participatiewet (‘spoor 2 van de herziening Participatiewet in Balans’, voor de liefhebbers) niet lang op zich zal laten wachten.

Door: Foto: Tom Jutte (cc)
Foto: Abhi Sharma (cc)

Boekrecensie | Armoede uitgelegd aan mensen met geld

RECENSIE - Tim ’s Jongers heeft een boek geschreven waarin hij, zoals de titel al verklapt, dingen over armoede vertelt en waarbij hij zich specifiek richt tot het niet arme deel van de bevolking. Voor degenen die ’s Jongers niet kennen: hij is een Belgisch wetenschapper en publicist, die in Nederland onderzoek deed naar armoede bij onder andere de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. Hij is bekend bij het grote publiek als columnist bij onder andere De Volkskrant en De Correspondent, en door zijn eerdere boek Beledigende Broccoli. Momenteel is hij directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA.

Het boek in vogelvlucht

Om te beginnen bij het begin: ’s Jongers heeft een uitermate leesbaar boek geschreven. Hoewel het onderwerp zwaar en bij tijd en wijlen schrijnend is, is de schrijfstijl dermate vlot dat je blijft lezen. ’s Jongers is zelf opgegroeid in armoede. Hij maakt van dat gegeven zeker geen ‘armoede peepshow’, zoals hij het zelf verwoordt (p13), maar zet het sporadisch en (daardoor?) zeer effectief in om zaken te illustreren. Het deed me een beetje denken aan de boeken van Geert Mak, die bij het beschrijven van grote lijnen in de geschiedenis ze door middel van een anekdote tot leven brengt.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Foto: copyright ok. Gecheckt 08-09-2022

Voedsel of vrijheid?

COLUMN - Wat is belangrijker: voedsel of vrijheid? vraagt Jan Pronk zich af. Maar is deze vraag wel zo simpel als ze lijkt?

Wat is belangrijker: voedsel of vrijheid? Voedsel natuurlijk; dat spreekt vanzelf. Wat heb je aan vrijheid, als je omkomt van honger? Vrijheid voor stervenden is leeg. Je moet eerst overleven, bestaan en echt leven, voordat je vrijheid op waarde kunt schatten.

‘Op waarde schatten’, die term laat zien dat de keuze tussen voedsel en vrijheid te maken heeft met waarden. Maar wanneer het om waarden gaat, spreekt niets vanzelf. Bij het wegen van waarden kunnen meningen verschillen. Weegt vrijheid zwaarder dan gelijkheid, of vrijheid van meningsuiting zwaarder dan non-discriminatie?

Bij de keuze tussen voedsel en vrijheid is voedsel een metafoor. Het gaat om welvaart in het algemeen. Welvaart omvat alle mogelijke basisvoorwaarden om te bestaan: water, gezondheid, een dak boven het hoofd en een omgeving waarin men kan overleven en in het eigen levensonderhoud voorzien. Toegang tot voorzieningen die deze basisvoorwaarden garanderen hoort tot de Economische en Sociale Rechten van de Mens. Die zijn na lange onderhandelingen binnen de VN vastgelegd, nadat eerder de Burgerlijke en Politieke Rechten – zoals het recht op vrijheid – waren overeengekomen.