Over kinderlokkers en pedopriesters
Het zal ongeveer 1984 zijn geweest, dat ik voor het eerst van nabij meemaakte wat een kinderverkrachter potentieel kan aanrichten. Als een donderslag was daar het gerucht, dat rondsprong als een heidebrand. ‘Louise is bij een kinderlokker in de auto gestapt. Hij heeft haar pijn gedaan.’ Het woord ‘kinderlokker’ was voor ons als kinderen voldoende om een rilling over de rug te laten lopen.
Kinderlokkers! In de kindergeest namen ze de gestalte aan van de spreekwoordelijke boeman.
Van je ouders leerde je: “Niet met vreemde mannen meegaan, ook niet – al helemaal niet – als ze je snoepjes aanbieden’. Wat die vreemde mannen precies met je uit zouden spoken, dat was een beetje geheim, maar dat het verschrikkelijk was en pijn zou doen en vernederend zou zijn, dat snapten we donders goed.
Dat het seksueel van aard was, iets met plassertjes en vagina’s, daar hadden we ook wel een vaag vermoeden van, ook al wisten we maar zeer beperkt hoe dat zat met de voortplanting. Louise had nog geluk gehad. Toen de man handtastelijk werd, wist ze hem met een paar rake klappen en trappen van zich af te slaan, zodat ze uit de auto kon ontkomen.