Hulspas weet het | Een autistische moordenaar
COLUMN - Binnen de klasse van de classificeerders kunnen we twee subklassen onderscheiden, die meestal aangeduid worden als de lumpers en de splitters. De lumpers zien vooral overeenkomsten en willen alles op één hoop gooien. De splitters vallen juist over de verschillen en willen zoveel mogelijk categorieën verzinnen.
Lumpers zien één soort met hooguit, vooruit dan maar, een paar ondersoorten. Splitters zien heel duidelijk vele verschillende soorten. Lumpers zien vier rassen; splitters zien er twintig. Lumpers zien één kwaal met vele uitingsvormen; splitters zien meerdere kwalen, elk met zijn eigen symptomen en behandelwijze. In de loop der wetenschappelijke evolutie gaat het meestal zo dat de splitters eerst aan de macht komen, om na een tijdje (wanneer hun categorieën leeg of hol blijken te zijn) verjaagd te worden door de lumpers – die daarna meestal door de bomen het bos niet meer zien. Uiteindelijk volgt dan een ‘paradigmawisseling’ waardoor iedereen gedwongen wordt op een volledig andere manier naar de waarnemingen te kijken, waarna de cyclus weer opnieuw kan beginnen.
Autisme is daar een mooi voorbeeld van. De term werd in 1911 bedacht door de grote Eugen Bleuler (1857-1939), voor mensen die in zichzelf gekeerd en introvert waren, en zich vooral lieten leiden door hun fantasiewereld. (Bleuler leidde de term af van Freuds term ‘auto-erotisme’, diens aanduiding voor het naar binnen gerichte, op bevrediging gebaseerde gevoelsleven van de allerkleinste kinderen.) Bleuler reserveerde deze term voor zeer ernstige gevallen (‘zwáár autistisch’, zouden we nu zeggen, en dan rollen we met onze ogen) en hij had het over volwassenen. Vanaf de jaren veertig (met de opkomst van de kinderpsychiatrie) werd autisme een typische ‘kinderziekte’ en in de decennia daarna ging een groot aantal onderzoekers met het begrip aan de haal.