Ook al deelde de Stoa veel van de gangbare antieke opvattingen over het leven als een opdracht andere mensen te helpen, de stoïcijnen meenden ook dat een mens het recht had zijn eigen leven te beëindigen. Daarvoor waren wel enkele voorwaarden.
Geluk versus leven
Iedereen heeft de taak tot nut te zijn van het geheel, of anders van een klein deel daarvan. Als dat niet lukt, heeft hij de taak tot nut te zijn van zichzelf. Wie niet tot nut kan zijn voor de wereld, heeft tenminste nog de plicht tot nut te zijn voor zijn directe naasten. Als dat door omstandigheden niet lukt, heeft hij de plicht om voor zichzelf te zorgen en gelukkig te zijn.
Als iemand zelf echter oordeelt dat hij door omstandigheden niet meer in staat is tot het vervullen van zijn plicht, kan hij oordelen dat zijn eigen leven voorbij mag zijn, en is zelfdoding gerechtvaardigd en toegestaan. Deze gedachte ligt in het verlengde van de in onze ogen nogal wrede gewoonte van de Romeinen om gehandicapte of ongewenste kinderen om het leven te brengen. Gelukkig zijn was in de Romeinse maatschappij belangrijker dan het leven.
De dood van Seneca
Seneca schijnt op jongere leeftijd zelfmoord te hebben overwogen. Maar hij zag ervan af omdat hij inzag dat zijn leven nut had voor de mensen om hem heen, in het bijzonder zijn familieleden, en later het hele Romeinse Rijk. Als een ware stoïcijn voldeed hij aan zijn plicht te leven.
Seneca zelf stierf ten slotte niet op eigen initiatief, maar min of meer ‘in opdracht’. Toen keizer Nero zich meer en meer met de politiek begon te bemoeien en Seneca voor hem een obstakel werd, was zijn zelfmoord onvermijdelijk. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Tacitus deden Seneca en zijn echtgenote dit vervolgens zonder enige terughoudendheid. Hij zou er zelfs eer in hebben gezien te sterven als Sokrates. Zijn tijd was gekomen, zijn werk was gedaan.