Na 40 jaar toenemend marktdenken is de taal waarmee we over markten spreken gemeengoed geworden. Iedereen heeft wel een idee van wat er bedoeld wordt met de markt, marktkrachten, marktwerking, marktdenken en ander verwant taalgebruik. Dat mensen een idee hebben wil echter niet zeggen dat daar eenduidige definities onder liggen.
Aan de hand van een paar schetsjes wil ik verkennen wat we binnen ons maatschappelijk bestel tot markt moeten bestempelen en wat niet. Dat levert een kleine geografie van de markt op, waar vanzelfsprekend kanttekeningen bij te plaatsen zijn.
[caption id="attachment_349117" align="aligncenter" width="500"] figuur 1[/caption]
Markt - alles wat niet staat is
Het eerste schetsje (figuur 1) laat zien hoe vaak wordt gesproken over de markt. ‘Waar bemoeit de politiek zich mee, laat dat toch aan de markt over’. De markt in die zin is alles wat niet de staat is.
Dat is een hele ruime definitie van markt, waarbij bijvoorbeeld ook een Vereniging van Eigenaren (VvE) tot de markt wordt gerekend, of Giro 555 van de Stichting Samenwerkende Hulporganisaties, of een vakbond als de FNV, of Stichting Urgenda, of uw huisarts en uw sportclub, of een woningbouwcorporatie, of een brievenbusfirma’s zoals Geneurope Holding. Ze behoren allemaal niet tot de overheid en dus, volgens deze definitie, tot de markt.
[caption id="attachment_349118" align="aligncenter" width="500"] figuur 2[/caption]
Privaat, maar geen markt
Je kunt ook een beperktere definitie van de markt hanteren, door niet alles wat privaat is tot de markt te rekenen. Dat laat figuur 2 zien. De staat noemen we dan het publieke domein en alles wat niet staat is het private domein. Binnen dat private domein bevindt zich dan de markt, maar ook andere private organisaties die we niet tot de markt rekenen.
De vraag is dan natuurlijk waar de grens ligt tussen een louter private partij en een marktpartij. Dan zou je kunnen uitkomen bij het verschil tussen een organisatie met en een organisatie zonder winstoogmerk.[1] De eerste is dan een marktpartij en de tweede niet. Een VvE reken je dan tot de private partijen, maar niet tot de markt. Net als de Stichting Samenwerkende Hulporganisaties en vakbond FNV.
[caption id="attachment_349119" align="aligncenter" width="500"] figuur 3[/caption]
Het maatschappelijk middenveld
Er is binnen de groep private-niet-marktpartijen nog een onderscheid dat je zou kunnen maken. Veel van die organisaties hebben een publiek oogmerk. Dat geldt, kijkend naar bovengenoemde voorbeelden, in ieder geval voor de sportclub, die mensen wil laten sporten, voor hun plezier en gezondheid. De Stichting Urgenda die Nederland sneller duurzaam wil maken. De huisarts die het publieke belang van de volksgezondheid dient en dus een publiek oogmerk heeft. Net als de woningbouwcorporatie die het publieke belang van de volkshuisvesting dient.
Zelfs de FNV als belangenbehartiger voor alle werknemers zou je een publiek oogmerk kunnen toedichten. Ze komt op voor de private belangen van een bepaalde groep mensen. Die groep is echter veel groter dan louter haar leden en je zou daarom van een publiek oogmerk kunnen spreken.
Voor deze organisaties met een publiek oogmerk zou je de wat in onbruik geraakte benaming maatschappelijk middenveld kunnen gebruiken. (zie figuur 3) Organisaties waar mensen werken en geld verdienen, maar waar het draait om een publieke doelstelling, of om het organiseren van een publiek goed.
Onder de niet marktpartijen zitten ook private organisaties die geen publiek oogmerk hebben. De VvE bijvoorbeeld. Die opereert in het privé belang van de eigenaren van de appartementen die in die VvE verenigd zijn, om het onderhoud te organiseren van het woongebouw dat ze gezamenlijk bezitten. Daarbij gaat het de VvE niet om alle bezitters van appartementen, maar louter die uit de betreffende VvE. In die zin verschilt ze dus ook van de FNV. Het is ook geen vereniging waar iedereen lid van kan worden. [2] De VvE heeft dus geen winst- of publiek oogmerk.
Grensgevallen
Zo’n verdeling brengt natuurlijk grensgevallen naar boven, waarvan niet meteen duidelijk is in welke groep zij moeten worden ondergebracht. Eén zo’n geval wil ik hier noemen, omdat er zo veelvuldig gebruik van wordt gemaakt. De Brievenbusfirma.
Een voorbeeld van zo’n brievenbusfirma is Geneurope Holding, waar volgens recente berichtgeving de zangeres Shakira gebruik van maakt. Deze brievenbusfirma is onderdeel van een fiscale constructie die haar helpt minder belasting af te dragen. Daarmee staat ze in een traditie van vele andere popsterren als de Rolling Stones en U2, die het ontduiken van belastingen via Nederland laten lopen. En popsterren zijn natuurlijk maar een willekeurig voorbeeld. Fiscale constructies, die meestal bestaan uit meerdere firma’s in verschillende jurisdicties, worden op tal van plekken in het bedrijfsleven gebruikt.
Daarbij denk je snel aan marktpartijen die veel winst maken. Maar het interessante aan deze constructies is dat je je juist hier moet afvragen wat nou het oogmerk is van deze brievenbusfirma’s. Dat is namelijk niet winst maken, want die winst is al gemaakt. Het oogmerk is om zo weinig mogelijk belasting te betalen over die winst en dat gebeurt door winsten op papier omlaag te brengen, of te verplaatsen. Brievenbusfirma’s zijn dus organisaties zonder winstoogmerk. Een opmerkelijke conclusie waardoor ze in de voorgestelde categorisering wel tot de private, maar niet tot de marktpartijen horen.
Het marktmechanisme
Terug naar die sfeer waarin private organisaties met winstoogmerk opereren. De markt. Binnen die sfeer van de markt is er nog één onderscheid waar we het over moeten hebben. Het onderscheid tussen dat deel van de markt waar het marktmechanisme werkzaam is en dat deel van de markt waar dat niet het geval is.
Eerst iets over dat marktmechanisme, dat ook wel prijsmechanisme wordt genoemd. Dat mechanisme zorgt, zoals dat heet, voor de optimale allocatie van productiemiddelen. Dat gebeurt doordat vraag en aanbod en daarmee de marktprijs voortdurend veranderen en dat bedrijven zich daaraan moeten aanpassen.
Laten we daar even op inzoomen. Denk aan een fietsenfabriek. Stel de prijs van staal stijgt. Dat betekent dat die fabriek z’n fietsontwerp zal optimaliseren om minder staal te hoeven gebruiken, of dat ze de prijs van de fiets verhoogt. In dat laatste geval zullen consumenten minder snel een nieuwe fiets kopen en eerder tot reparatie van hun oude fiets overgaan. Daardoor stijgt de vraag naar fietsreparaties en zal de prijs die fietsenmakers voor hun reparaties vragen stijgen. Die aantrekkende markt voor fietsreparaties, zal nieuwe fietsenmakers aantrekken. Die nieuwe fietsenmakers werkten daarvoor wellicht als cv-monteur, of autoreparateur. Dat betekent een toenemende krapte op de arbeidsmarkt voor cv-monteurs en autoreparateurs. En zo verder.
Dat woord mechanisme doelt op dat constant doorvertalen van veranderingen in vraag en aanbod, naar stijgende en dalende prijzen, die op hun beurt weer invloed hebben op vraag en aanbod, wat weer leidt tot stijgende en dalende prijzen, en zo verder. Dat is een eindeloos doorlopende rimpeling of golf, waaraan bedrijven zich constant moeten aanpassen.
Binnen die steeds veranderende condities ontstaat, zoals Hayek dat noemde, een spontane orde.[3] Een tijdelijke orde van marktactiviteiten die niet bedacht is, waar dus geen blauwdruk van is en die ook niet het resultaat is van centrale sturing. Een orde die voortkomt uit decentraal georganiseerde activiteiten van bedrijven, binnen een wereld van constant veranderende prijzen. Een orde die een zo optimaal mogelijke inzet van de productiemiddelen ten gevolge heeft, welke door een centraal gestuurde bureaucratie nooit zou kunnen worden bereikt.
Dat marktmechanisme is dus werkzaam binnen de sfeer van de markt. Maar, niet overal binnen die sfeer van de markt.
[caption id="attachment_349120" align="aligncenter" width="500"] figuur 4[/caption]
Het marktmechanisme werkt tussen, maar niet binnen bedrijven
In 1937 schreef de econoom Ronald Coase een bekend essay, The Nature of the Firm. Hij schrijft daarin over dat marktmechanisme en waar dat werkzaam is. Een uitgebreid citaat (dat begint met een citaat van een andere econoom):
Let us consider the description of the economic system given by Sir Arthur Salter. “The normal economic system works itself. For its current operation it is under no central control, it needs no central survey. Over the whole range of human activity and human need, supply is adjusted to demand, and production to consumption, by a process that is automatic, elastic and responsive.” An economist thinks of the economic system as being co-ordinated by the price mechanism and society becomes not an organization but an organism. The economic system “works itself.” […]
Sir Arthur Salter's description, however, gives a very incomplete picture of our economic system. Within a firm, the description does not fit at all. […]
If a workman moves from department Y to department X, he does not go because of a change in relative prices, but because he is ordered to do so. […]
Outside the firm, price movements direct production, which is co- ordinated through a series of exchange transactions on the market. Within a firm, these markets transactions are eliminated and in place of the complicated market structure with exchange transactions is substituted the entrepreneur-coordinator, who directs production.
Dat marktmechanisme werkt binnen de sfeer van de markt, maar dus louter tussen bedrijven en niet binnen bedrijven. (zie figuur 4) Binnen bedrijven bestaat er geen spontane orde die voortkomt uit een constant fluctueren van vraag en aanbod. Bedrijven zijn centraal gestuurd en hebben een blauwdruk, die je bijvoorbeeld terug kunt zien in de vorm van een organogram. Er bestaat een hiërarchie waarbij de ondernemer, of een CEO, bepaalt hoe er geproduceerd wordt. [4]
De economie bestaat voornamelijk uit organisatie
Tot slot nog een laatste observatie over de verhouding tussen bedrijfsorganisaties aan de ene kant, en de ruimte waar dat marktmechanisme werkzaam is aan de andere kant.
In zijn artikel Organizations and Markets schetst een andere econoom, Herbert A. Simon, daar het volgende beeld van. Hij stelt zichzelf de volgende vraag. Stel we krijgen bezoek van een wezen van Mars, dat de aarde nadert met een telescoop waarbij het wezen (hij kent geen geslacht toe aan de bezoeker) sociale relaties zou kunnen zien. Laten we aannemen dat door die lens organisaties groen oplichten en marktrelaties rood, hoe zou dat wezen dan beschrijven wat het ziet?
Het zou spreken over grote groene vlakken, met elkaar verbonden door rode lijntjes. Niet over een netwerk van rode lijntjes die kleine groene puntjes met elkaar verbindt. Want:
“the greater part of the space below it would be within the green areas, for almost all of the inhabitants would be employees, hence inside the firm boundaries. Organizations would be the dominant feature of the landscape.”
Binnen die grote groene vlakken zouden kleinere onderverdelingen zichtbaar zijn, de verschillende afdelingen binnen die organisaties. Blauwe lijnen zouden lijnen van autoriteit tonen, tussen bazen en hun ondergeschikten. Lijnen die soms zelfs verschillende bedrijfsorganisaties met elkaar verbindt.
Deze bezoeker zou volgens Simon verbaasd zijn over de naam die we hiervoor hanteren - markteconomie. Waarom zou je je economie niet vernoemen naar dat wat het meest dominant is - organisaties - en gebruik je niet de term organisatie-economie?
Kortom, binnen die marktsfeer zijn bedrijfsorganisaties actief waarbinnen een groot deel van de activiteiten plaats vindt, georganiseerd binnen een hiërarchie met sturing van de ondernemer of directeur. Dus hoewel die organisaties wel op de markt opereren, wordt die organisatie intern niet georganiseerd door het marktmechanisme. Dat mechanisme is louter werkzaam tussen bedrijven.
Conclusie
Terug naar waar we begonnen. Met iemand die zegt 'laat dat toch aan de markt over’ kun je het eigenlijk niet eens of oneens zijn, zonder meer te weten over wat diegene eigenlijk bedoelt.
Bovenstaande tekst en schetsjes zijn een aanzet om dat landschap van private organisaties te ordenen, om te laten zien wat je zou kunnen bedoelen. Het laat vooral zien dat de vermeende tegenstelling tussen markt en staat te simpel is, te zwart-wit. Er zijn veel meer onderscheiden die je kunt maken, bijvoorbeeld op basis van het oogmerk van een organisatie. En ben je uiteindelijk uitgekomen binnen de sfeer van de markt, dan moet je constateren dat dat mechanisme van de markt louter tussen bedrijven werkzaam is. Terwijl de binnenwereld van bedrijven in z’n totaliteit een immense omvang heeft. De hiërarchische structuur en centrale sturing in die binnenwereld, levert weer een heel ander economische weefsel op, dat op een andere manier een stempel op de economie drukt.
Maar ook deze genuanceerdere schets is natuurlijk voor discussie vatbaar. Overtuigt het verschil tussen wel of geen winstoogmerk? Kunnen we nog meer sferen onderscheiden? En zijn er organisaties te bedenken die in deze verdeling nog steeds geen heldere plek hebben?
[1] Dat onderscheid tussen een organisatie met of zonder winstoogmerk is overigens ook niet altijd helder. Je kunt zeggen dat elke B.V. een winstoogmerk heeft, omdat het een B.V. is. Maar of een organisatie in de praktijk ook daadwerkelijk een winstoogmerk heeft, hangt natuurlijk ook af van de motieven van mensen. Een bakker die er eer in schept kwalitatief goed brood te maken, tegen een schappelijke prijs, heeft misschien een B.V. en wil van z’n werk kunnen leven, maar heeft winst niet als oogmerk.
[2] Een eigenaar van een appartement is de facto lid van de VvE waar zijn appartement deel van uit maakt.
[3] Zie F.A. Hayek, Studies in Philosophy, Politics and Economics (1967). Hoofdstuk 6: The results of Human Action but not of Human Design, p. 99
[4]De extra complexiteit van een bedrijf als Deliveroo, waarbij marktachtige constructies onderdeel zijn van het bedrijf, laat ik hier even buiten beschouwing. Daarover later meer.
---------
Dit artikel is onderdeel van de serie Workshop Nieuw Kapitalisme. Deze serie verschijnt tevens op Substack. Geïnteresseerden kunnen zich daar inschrijven voor een nieuwsbrief. Nieuwe artikelen ontvang je dan per mail.