Lezers en schrijvers in hetzelfde schuitje

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

RECENSIE - “Lezen is extreem moeilijk”, schreef Kurt Vonnegut. “Als je er goed bij stilstaat is het bijna iets onmogelijks. Ons publiek kan eenvoudig niet groot zijn. Want het moet nu eenmaal ongelooflijk knap zijn.”

Renate Dorrestein haalt die woorden aan in haar nieuwste boek Dagelijks werk. Een schrijversleven. Het is een bundeling uit wat ze haar ‘schaduwoeuvre’ noemt, een verzameling inleidingen voor boeken, e-mails, en in betrekkelijk obscure bladen en boeken gepubliceerde bijdragen. Samen vormen ze een ‘literaire autobiografie’, een verslag van haar denken over het schrijven. Het is het soort boeken waarop moderne literatuurwetenschappers als ik het goed begrijp: een boek waarin de auteur een beeld van zichzelf geeft, van wie ze in de ogen van haar lezers wil zijn. En ik geloof dat het antwoord is: één van hen. Zij het wel één van hen die niet lang meer te leven heeft – ze heeft een onbehandelbare vorm van kanker.

Grachtentuinen

Er verschijnen gek genoeg maar weinig van dit soort boeken, waarin het literaire schrijverschap wordt gepresenteerd als werk. Schrijvers hebben toch vaak de neiging om hun werk te presenteren als iets bijzonders, iets wat ze onderscheidt van zelfs hun lezers (het aantal Nederlandse schrijvers dat niet echt van lezen lijkt te houden is niet te tellen), als enorm getob, iets wat tegelijkertijd iedereen wel wil, maar dat slechts aan weinigen gegeven is.

Dorrestein heeft die neiging helemaal niet. Zij vertelt over haar techniek, over de redenen om af en toe een inleiding te schrijven voor pakweg een boek over Amsterdamse grachtentuinen, over de relatie met je uitgever, met vertalers, met boekverkopers, maar vooral: met andere lezers.

Want dat maakt Dagelijks werk geloof ik uniek: de mate waarin Dorrestein haar lezers serieus neemt. Wanneer scholieren zich tot haar wenden met vragen als ‘Hoe kijkt u tegen het leven aan?’ geeft ze antwoord. Wanneer ze als gastschrijver studenten verloren over de campus ziet lopen, probeert ze hen op te beuren. Wanneer lezers haar hun eigen manuscripten toesturen (600 pagina’s zonder onderverdeling in alinea’s), leest ze dat en geeft ze commentaar.

Ongevraagd

Het boek begint en eindigt min of meer met odes aan Vonnegut, de Amerikaanse schrijver die verschrikkelijke verhalen op een luchtige manier wist te brengen en daarbij vrolijk alle conventies aan zijn laars lapte, omdat het er altijd om ging zijn lezers erbij te trekken, die lezers die een elite vormden omdat ze überhaupt konden lezen.

Ik vermoed dat Dorrestein hiermee haar tijd vooruit is. Nu de groep lezers slinkt, nu de belangstelling en bewondering voor schrijvers niet langer vanzelf spreekt, zullen lezers en schrijvers meer op elkaar aangewezen zijn. Dat schrijvers niet nuffig hun neusje ophalen voor iedere vraag die een scholier ze stelt, voor ieder manuscript dat ze ongevraagd wordt toegestuurd. We zitten met elkaar in hetzelfde schuitje – dat van de liefde voor het geschreven woord.

 

Deze recensie verscheen eerder hier.

Reacties zijn uitgeschakeld