ANALYSE - van Daniël van Wijk, Aart C. Liefbroer en Maaike van der Vleuten, eerder verschenen bij Stuk Rood Vlees.
Groeien de opvattingen van jonge mannen en vrouwen over gendergelijkheid uit elkaar? Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het gestegen opleidingsniveau van vrouwen en beleid om gendergelijkheid te bevorderen, en de reacties hierop door enkele invloedrijke mannen, doen vermoeden van wel. Tegelijkertijd ontbreekt systematisch bewijs over hoe de opvattingen over gendergelijkheid verschillen tussen vrouwen en mannen van verschillende leeftijden. In dit artikel onderzoeken wij dit aan de hand van recent gepubliceerde gegevens uit de European Social Survey. We maken een onderscheid tussen opvattingen over gelijkheid in de privésfeer (bijv. het gezinsleven) en de publieke sfeer (bijv. de politiek). Uit de analyses blijkt dat jonge mannen en vrouwen (15-29 jaar) sterker verschillen in hun opvattingen over gelijkheid in publieke genderrollen dan oudere mannen en vrouwen (30+). Zo zien jonge mannen minder voordelen van een gelijke genderverdeling in politieke en economische topfuncties dan jonge vrouwen, en zijn zij minder vaak voorstander van wetgeving die het aantal parlementaire zetels gelijk verdeelt tussen beide geslachten. Daarentegen zijn sekseverschillen in opvattingen over genderrollen in het gezinsleven kleiner en verschillen ze weinig tussen jongeren en ouderen.
De maatschappelijke kansen van vrouwen zijn de afgelopen decennia sterk verbeterd. Zo is het opleidingsniveau van vrouwen gestegen, en zijn vrouwen uit jongere generaties in vrijwel alle rijke landen inmiddels hoger opgeleid dan mannen. Nog bestaande ongelijkheden waarbij vrouwen in het nadeel zijn, zoals de loonkloof of de oververtegenwoordiging van mannen in topposities in bedrijven, worden door overheden actief bestreden. Jonge mannen voelen zich door deze ontwikkelingen mogelijk gepasseerd en zijn bang om hun (vaak gunstige) positie te verliezen. Deze gevoelens worden aangewakkerd door sommige radicaal-rechtse partijen en in “echo chambers” op sociale media, waarin influencers zoals Andrew Tate vrijuit hun visie over man-vrouwverhoudingen kunnen delen. Hebben deze ontwikkelingen geleid tot een groeiende kloof tussen jonge mannen en vrouwen in hun opvattingen over gendergelijkheid?
Recent internationaal onderzoek heeft laten zien dat er in een korte periode van zo’n vijf tot tien jaar in landen als de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zuid-Korea een groot ideologisch gat is ontstaan tussen mannen en vrouwen van onder de 30 jaar. Dit komt doordat het wereldbeeld van jonge vrouwen progressiever is geworden, terwijl jonge mannen van nu vergelijkbaar scoren met eerdere generaties jongere mannen en in sommige landen zelfs conservatiever zijn geworden. In Nederland lijkt een vergelijkbare trend zichtbaar: zo zijn jonge vrouwen ten opzichte van jonge mannen vaker op links-progressieve partijen gaan stemmen. Ook wanneer we kijken naar opvattingen over bijvoorbeeld klimaat of LHBTIQ+ bestaan er duidelijke ideologische verschillen tussen jonge mannen en vrouwen, maar deze sekseverschillen zijn in veel gevallen net zo groot onder jongere als onder oudere groepen.
Deze studies kijken echter naar algemene politieke voorkeuren als stemgedrag of naar houdingen ten opzichte van onderwerpen als migratie of klimaat. Er is daarentegen minder bekend over sekseverschillen in opvattingen over gendergelijkheid. Dit is een belangrijke beperking omdat de verbeterde positie van vrouwen en de potentieel ervaren bedreiging door mannen (“status anxiety”) waarschijnlijk vooral invloed hebben op opvattingen over gender(gelijkheid), terwijl ze slechts indirect de politieke voorkeuren beïnvloeden. Ook de online gemeenschap van de manosphere kenmerkt zich voornamelijk door een focus op klassieke mannelijkheid en weerstand tegen feminisme, en een mogelijke opkomst hiervan zou dus primair samenhangen met veranderende opvattingen over gendergelijkheid en slechts indirect met bredere politieke voorkeuren. Om deze ontwikkelingen beter te begrijpen, is het dan ook belangrijk om specifiek naar opvattingen over gendergelijkheid te kijken.
Bij het bestuderen van opvattingen over gendergelijkheid is het van belang om onderscheid te maken tussen opvattingen over gelijkheid in de privésfeer – op het terrein van gezin en zorg voor kinderen – en in opvattingen over de publieke rollen van mannen en vrouwen – op het terrein van politiek en werk. Hoewel steeds meer mensen gelijkheid tussen mannen en vrouwen in publieke rollen onderschrijven, lijken traditionele opvattingen over genderrollen thuis hardnekkiger te zijn. Deze tegenstelling onderstreept het belang van het maken van dit onderscheid om een volledig beeld te krijgen van hoe genderopvattingen verschillen tussen jongere en oudere groepen mannen en vrouwen.
Om verschillende typen genderopvattingen te meten maken we gebruik van recent gepubliceerde, representatieve data uit de European Social Survey (ESS). Ronde 11 van de ESS bevatte een vragenblok over genderopvattingen en is in Nederland afgenomen in 2023. Omdat de vragen over genderopvattingen dit jaar voor het eerst zijn gesteld, is het niet mogelijk om de antwoorden in 2023 te vergelijken met antwoorden in eerdere jaren. Hierdoor kan niet worden onderzocht of verschillen in opvattingen tussen jonge mannen en vrouwen uniek zijn voor de huidige generatie, of ook in vorige generaties al bestonden. Daartegenover staat het voordeel dat de nieuwe data van de ESS een gedetailleerde meting van verschillende dimensies van genderopvattingen bevatten, wat interessante patronen blootlegt in genderopvattingen van mannen en vrouwen van verschillende leeftijden. In dit artikel gebruiken we de stellingen die aan respondenten zijn voorgelegd met betrekking tot opvattingen over gelijke verdelingen tussen mannen en vrouwen en opvattingen over mogelijke wetgeving om deze gelijke verdeling te bereiken. In alle gevallen zijn de variabelen zo gecodeerd dat een hogere score betekent dat een respondent een meer egalitair antwoord heeft gegeven. Alle antwoorden zijn gewogen naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en regio.
Grotere sekseverschillen in opvattingen over publieke gendergelijkheid onder jongeren dan ouderen
Figuur 1 toont de gemiddelde score van mannen en vrouwen van verschillende leeftijden op vier stellingen over gendergelijkheid. Respondenten konden kiezen uit zeven antwoordcategorieën over de gevolgen van gendergelijkheid, variërend van erg slecht (0) tot erg goed (6). De eerste drie stellingen gaan over gendergelijkheid in publieke posities, de laatste stelling betreft het gezinsleven. De figuur laat zien dat Nederlanders over het geheel genomen redelijk egalitair zijn wat betreft opvattingen over gendergelijkheid, met name als het gaat om publieke rollen (Figuur 1a, 1b, 1c). Zo blijkt dat vrijwel iedereen denkt dat het goed is als evenveel vrouwen als mannen hoge managementfuncties en politieke topfuncties hebben (gemiddelde score van 5,0) en als ze evenveel betaald krijgen voor hetzelfde werk (gemiddelde score van 5,4). De opvattingen zijn iets minder egalitair wanneer gevraagd wordt naar de invloed van betaald werk op het gezinsleven (Figuur 1d), maar ook hier geeft de gemiddelde score (4,4) een vrij egalitaire opvatting aan.
Jonge mannen lijken hier echter een relatieve uitzonderingspositie in te nemen. Mannen van 15 tot 29 jaar zijn minder egalitair – zowel in vergelijking met hun vrouwelijke leeftijdsgenoten als met oudere mannen – wanneer we kijken naar hun opvattingen over publieke genderrollen (Figuur 1a, 1b, en 1c). Zo scoren jonge mannen 0,57 punt lager op een 7-puntsschaal over gendergelijkheid in politieke topfuncties dan jonge vrouwen, een verschil dat bij oudere respondenten nauwelijks zichtbaar is. Jonge mannen hebben dus relatief minder egalitaire opvattingen over publieke genderrollen, hoewel ze gemiddeld nog steeds denken dat het goed is voor de politiek als er evenveel vrouwen als mannen politieke topfuncties bekleden (gemiddelde score van 4,7). Vergelijkbare patronen zijn te zien in opvattingen over gendergelijkheid in hoge managementfuncties en gelijke beloning, hoewel de interactie-effecten tussen leeftijd en geslacht bij de vraag over gelijke beloning niet statistisch significant zijn. In opvattingen over private rollen (Figuur 1d) zijn er minder duidelijke verschillen tussen jonge mannen enerzijds en vrouwen en oudere groepen anderzijds. Zo is het verschil in opvattingen tussen mannen en vrouwen van 15 tot 29 jaar vergelijkbaar met het verschil bij 45-plussers. Vrouwen van 30 tot 44 jaar vormen echter een uitzondering met relatief minder egalitaire opvattingen over de gevolgen voor het gezinsleven van mannen en vrouwen die evenveel werken. Mogelijk komt dit doordat deze groep veel moeders met jonge kinderen bevat, die in Nederland vaak parttime werken en mogelijk antwoorden op een manier die aansluit op hun eigen situatie.
Respondenten in de ESS is ook gevraagd wat zij vinden van wetgeving die een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen afdwingt. Deze stellingen maken gebruik van een 5-puntsschaal, met mogelijke antwoordcategorieën die variëren van sterk tegen (0) tot sterk voor (4). Uit de antwoorden blijkt dat respondenten gemiddeld genomen een stuk minder positief zijn over wetgeving die gelijkheid tussen mannen en vrouwen forceert dan over gendergelijkheid in het algemeen. Zodra het verplicht wordt, blijkt er dus minder steun te zijn voor gendergelijkheid. Zo antwoordt de gemiddelde respondent dat zij of hij “niet voor en niet tegen” wetgeving is die bepaalt dat het aantal zetels in het parlement gelijk verdeeld moet worden tussen vrouwen en mannen (een antwoord van 2.0 op een schaal van 0 tot 4).
Ook wanneer we kijken naar de vragen over wetgeving, komt het patroon naar voren van een groter verschil in opvattingen over publieke rollen tussen jonge mannen en vrouwen dan bij oudere leeftijdsgroepen (Figuur 2a). Dit verschil is zichtbaar bij zowel 15- tot 29-jarigen als 30- tot 44-jarigen: hier verschillen mannen en vrouwen zo’n 0,8 punt op een 5-puntsschaal wanneer zij gevraagd worden naar hun opvattingen over wetgeving die gelijke vertegenwoordiging in het parlement afdwingt. Dit verschil is een stuk kleiner onder oudere mannen en vrouwen, hoewel ook bij oudere groepen het sekseverschil statistisch significant is. Het grotere sekseverschil onder personen van onder de 45 jaar lijkt vooral veroorzaakt te worden doordat jonge mannen relatief vaak tegen wetgeving zijn die bepaalt dat het aantal zetels in het parlement gelijk verdeeld moet worden tussen vrouwen en mannen.
Daarentegen zijn er geen sekseverschillen tussen jongeren in de mate waarin zij voor of tegen wetgeving zijn die bepaalt dat beide ouders even lang betaald ouderschapsverlof moeten opnemen om voor hun kind te zorgen (figuur 2). Dit toont nogmaals aan dat de groeiende kloof tussen jonge mannen en vrouwen in opvattingen over gendergelijkheid zich beperkt tot opvattingen over publieke rollen.
Conclusie
Jonge mannen en vrouwen in Nederland lijken uit elkaar te groeien in hun opvattingen over publieke genderrollen. Zo denken jonge vrouwen vaker dan jonge mannen dat het goed is als evenveel vrouwen als mannen topfuncties hebben in de politiek en het bedrijfsleven, en steunen zij vaker wetgeving die deze gelijke verdeling afdwingt. Deze sekseverschillen zijn kleiner of afwezig in oudere leeftijdsgroepen. Deze kloof tussen jonge mannen en vrouwen heeft mogelijk grote gevolgen voor het stemgedrag van jongvolwassenen, maar ook voor bijvoorbeeld de mogelijkheden om een gelijkgestemde partner te vinden.
Tegelijkertijd moeten deze verschillen niet overdreven worden: jonge Nederlandse mannen zijn nog steeds overwegend positief over de gevolgen van een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen. Ook is de kloof tussen jonge mannen en vrouwen alleen zichtbaar in hun opvattingen over publieke rollen, en niet in hun opvattingen over het gezinsleven – terwijl dit mogelijk het domein is dat het meest van invloed is op alledaagse beslissingen.
De bevinding dat er een kloof bestaat tussen jonge mannen en vrouwen in hun opvattingen over publieke genderrollen maar niet over genderrollen in de privésfeer, sluit goed aan bij theorieën die stellen dat jonge mannen zich bedreigd voelen door vrouwen die hun plek opeisen in het publieke domein. Een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in het publieke domein – eventueel afgedwongen door wetgeving – kan door jonge mannen worden gezien als beperking van de eigen kansen. Omdat deze concurrentie tussen mannen en vrouwen minder aanwezig is in het gezinsleven, is hier mogelijk minder weerstand tegen gendergelijkheid vanuit jonge mannen. Een beperking aan dit onderzoek is dat niet kan worden vastgesteld of de kloof tussen jonge mannen en vrouwen in opvattingen over gendergelijkheid in publieke rollen uniek is voor de huidige generatie. Het is mogelijk dat jonge mannen uit eerdere generaties ook al minder egalitair waren in hun genderopvattingen dan jonge vrouwen, maar dat deze verschillen kleiner werden naarmate mensen ouder werden. De bevinding van eerder onderzoek dat jonge vrouwen ten opzichte van jonge mannen over de afgelopen decennia steeds vaker progressief links zijn gaan stemmen, doet vermoeden dat de kloof mogelijk deels uniek is voor de huidige jonge vrouwen en mannen. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen hoe de opvattingen van deze vrouwen en mannen zich verder ontwikkelen naarmate ze ouder worden.
Dit artikel verscheen eerder bij Stuk Rood Vlees. Daniël van Wijk, Aart C. Liefbroer en Maaike van der Vleuten werken allen bij het nationale demografisch onderzoeksinstituut NIDI.