COLUMN - Het einde van 2019 werd overschaduwd door de dood van mijn schoonvader. Het begin van 2020 door het nieuws dat mijn schoonmoeder longkanker bleek te hebben. Ik lees in die dagen een aantal stripboeken uit de reeks De Kat van de Rabbijn, over een kat die kan praten nadat hij de papegaai van zijn baas heeft opgegeten.
Omdat de kat verliefd is op de dochter van de rabbijn, wil de kat joods worden. De rabbijn onderwijst hem. De kat begrijpt er weinig van. De rabbijn zegt dat de blik van de kat is vertroebeld door de westerse logos. ‘Een destructief denksysteem’, volgens de rabbijn. ‘Zij voorziet alles van een naam, een etiket, als om te zeggen: deze dingen maken deel uit van mijn systeem, ik heb ze begrepen.’
Maar de dingen zijn niet te begrijpen.
Ik lees ineens poëzie. Ik was nooit zo van de poëzie. Maar sinds de dood van mijn schoonvader ben ik ontvankelijk voor de omwegen die de taal kan de dingen te verwoorden die niet te begrijpen zijn. Ik word op een merkwaardige manier gegrepen door Awater, het lange verhalende gedicht van Martinus Nijhoff, over iemand die na de dood van zijn broer op zoek is naar een reisgenoot. En de gedichten van K. Michel krijgen me ook te pakken. Ik lees in een gedicht over de dood van zijn zus over een zwart ei dat door de graslanden rolt en ‘dat zo niets is als nergens maar kan zijn / zo niets als het gegaap van het heelal / maar slaap kan worden’.
Ik luister ook veel naar podcasts. Dankzij een bevriende geluidstechnicus heb ik RadioLab ontdekt. In Radiolab behandelen Jad Abumrad en zijn team wetenschappelijke onderwerpen op even laagdrempelige als intelligente als aanstekelijke wijze. De onderwerpen vliegen alle kanten op. Van liefde voor palingen tot de routes van trekvogels, van een ode aan het periodieke stelsel tot het prisoner’s dilemma.
Ik was al dagelijks aan het wandelen met RadioLab op mijn oren toen er een geheimzinnig virus van China naar Europa oversloeg. Aanvankelijk was ik vrij laconiek. Rare Chinezen. Eerst proberen ze het virus onder het tapijt te moffelen en als dat niet lukt, gooien ze een miljoenenstad waar ik nog nooit van heb gehoord op slot. Ik verkondig aan iedereen die het wil horen mijn idee dat deze lockdown waarschijnlijk meer Chinezen gaat opleveren dan gaat kosten, want doordat het leven stil is komen te staan, zijn er geen verkeersdoden meer. Bovendien zul je zien dat, nu ze de hele dag tot elkaar veroordeeld zijn, de lockdown in februari tot een geboortepiek in november zal lijden.
Maar het lachen vergaat me meer en meer wanneer het griepje wel iets meer dan een griepje blijkt te zijn en de hele wereld in zijn greep krijgt. In een stuk in de New Yorker vergelijkt de schrijver de situatie met de Koersk, de gezonken onderzeeër waarvan alle 118 opvarenden omkwamen. Ik krijg inderdaad het claustrofobische gevoel dat de hele wereld in een gezonken onderzeeër zit. Het water stijgt en niemand kan eruit.
Hoewel ik weet dat het niet goed is voor mijn gemoedstoestand lees ik elke dag de apocalyptische columns van Ilja Leonard Pfeijffer in De NRC. Daarnaast surf ik om de haverklap naar de cijfers van het RIVM om te kijken hoeveel mensen er in het ziekenhuis zijn beland en hoeveel er zijn gestorven. Ik weet niet zeker of ik dit doe in de hoop een glimp van verbetering op te vatten. Of ben ik een ordinaire ramptoerist.
Mijn dagelijkse wandelingen met RadioLab helpen me door deze even zonnige als donkere dagen. Ik blijf in een melancholische stemming verkeren, maar ik sta niet meer op de rand van de afgrond. Tijdens de meivakantie kijken we elke avond met z’n vieren naar een Marvel film. Ik begrijp er zelden wat van. Mijn dochter van acht begrijpt veel beter hoe het Marvel-universum in elkaar steekt. Ze onthoudt wie wat doet en in welke volgorde. Ze is bijzonder verdrietig als Iron Man zichzelf opoffert in de laatste scènes van The End Game. Het was haar lievelingspersonage. Mijn favoriete Marvel-films zijn de twee episodes van Guardians of the Galaxy. Vooral Rocket Raccoon mag ik graag. En Drax the Destroyer, een groen-rood heerschap dat niet in staat is metaforen te herkennen. Man naar m’n hart.
Wandelend en luisterend trek ik mezelf aan mijn haren uit het moeras van de melancholie. Ik ben het blijven doen. Naast RadioLab luister ik naar Reply All, On the media, Cocaïnekoorts, Themafeest en Song Exploder. En momenteel naar Een dik uur Ischa op de radio met Anton de Goede.
Vorige week waren mijn vrouw en ik begonnen aan I.M., de serie van Michiel van Erp met Ramsey Nasr als Ischa Meijer en Wende Snijders als Connie Palmen. Ik heb het boek niet gelezen, maar wat stoort aan I.M. de serie, is wat mij wel vaker (zo niet altijd) stoort als ik Connie Palmen zie of lees: ze spaart niemand, behalve zichzelf. Connie Palmen blijft altijd buiten schot bij Connie Palmen. En ook nu weer is Connie Palmen de enige die Ischa echt begrijpt, de enige die hem zichzelf laat zijn, de enige die hem zijn nukken vergeeft. Ze is zijn moeder, zijn minnares, zijn maatje, zijn geweten en in alles zijn superieure.
Gevolg is dat de Ischa Meijer van Ramsey Nasr een soort groot kind blijft, een wandelend vat neuroses dat de karikatuur uiteindelijk niet overstijgt. Heel soms denk ik even ‘verdomd! Daar zit Ischa!’, maar meestal zie ik Ramsey Nasr die zichzelf Ischa’s zenuwtrekjes heeft aangemeten en zijn buik opblaast om maar op een dikke man te lijken. Er zit te weinig lelijkheid en zelfhaat in Ramsey Nasr om een echt geloofwaardige Ischa Meijer neer te zetten.
Eén voordeel: je krijgt heel veel zin van om de echte Ischa weer eens te horen. En die krijg je te horen in de podcast Een dik uur Ischa op de radio. Hier horen we Ischa in al zijn facetten. De geestige Ischa, de geïnteresseerde Ischa, de irritante Ischa, de lieve Ischa, de zelfkritische Ischa, de vervelende Ischa, de onredelijke Ischa, de luisterende Ischa, de gemene Ischa, de nonchalante Ischa, de gezellige Ischa, de taboedoorbrekende Ischa, de vileine Ischa, de erudiete Ischa, de drukke Ischa, de rustige Ischa, de zingende Ischa, de vertellende Ischa, de complete Ischa.
Ik hoor nu veel beter dan vroeger hoe hij mensen vaak niet uit laat praten, zijn best doet om ze woorden in de mond te leggen en vaak probeert te scoren ten koste van zijn gasten. Tijdens het luisteren bedenk ik me dat Ischa Meijer eigenlijk de vader is van al die talkshowmannetjes en -vrouwtjes die maar snedig proberen te zijn en daarbij niet zelden over de rand van het goedkope scoren kukelen. De Pauwtjes, de Jinekjes en de Kockelmannetjes. Het verschil is denk ik dat Ischa Meijer uit heel veel verschillende vaatjes kon tappen. Binnen één gesprek switcht hij van pesterig naar oprecht geïnteresseerd. Soms is het gewoon niet om aan te horen, haalt hij het bloed onder je nagels vandaan, niet alleen bij de gast maar ook bij de luisteraar. En toch wil je per se blijven luisteren. Want elk moment kan het omslaan en dan zit je ineens in een interview dat doordrenkt is van empathie. Andersom kan ook. Dan is hij alleraardigst en krijgt iemand plotseling een mes in zijn rug. Dat onberekenbare is een groot deel van de aantrekkingskracht.
Zo wandel ik momenteel door de donkere straten van Zwolle met op mijn oren een kleine druktemaker die altijd overal mee wegkwam. Ik wens u een lang leven en alle geluk van de wereld. Dat heeft u wel verdiend.
Reacties (6)
‘Zing dan jochie, zing‘
Cor Galis komt tot nu toe niet zoveel voor in de podcast. Ik hoorde ‘m enkel in de uitzending met voormalig VPRO-hoofdredacteur Jan Haasbroek. Die wist te melden dat Ischa eigenlijk een behoorlijke hekel aan Cor Galis had. Dat stemde mij droef, want er sprak zoveel wederzijdse genegenheid uit de stukjes die Ischa schreef om door Galis te worden voorgelezen. Ik nam altijd aan dat er in die stukjes wel een kern van waarheid zat, maar dat was dus niet zo.
<= ischa meijer was aangeslagen op deze bijzondere laatste zinnen beste Molovich, om uit te vinden wie of wat u hiermee nu "eigenlijk" bedoelt, maar die is helaas niet meer aanwezig, net als er hier geen divan staat waarop u wellicht – na al dat lopen – even had kunnen gaan liggen :-P
Ik bedoel er niet zoveel mee. Er moest een einde aan het gebabbel gebreid worden. En ik dacht, weet je wat, laat ik eens met een soort kerstwens eindigen.
Gelukkig werd in dit stuk niet de (eerste?) ontmoeting tussen Ischa Meijer en Connie Palmen gememoreerd waarin beiden mekaar dus tegenkwamen op straat, op een afstandje van elkaar bleven staan, en allebei zeiden: ‘ik heb in mijn broek gepoept.’ Ik heb dat altijd zo raar en vies gevonden. Bah, goed dat deze anekdote niet aangehaald is.
Wel goed dat je dit zelf nu doet Rigo! Het zit trouwens wel in de serie. Ze hebben elkaar trouwens al ontmoet. Ischa is zelfs al bij Connie thuis geweest, maar mag niks. Connie wil wachten tot de achtste dag. En als die achtste dag daar is, komen ze elkaar tegen op straat. En laten ze alles lopen. Gelukkig woont Izziepizzie om de hoek.