De matties van de ministers

COLUMN - Al langer piekerde ik hoe het kabinet er nu een noodwet over de avondklok doorheen kon jagen die de juiste grondslag miste. Dat de Kamer het niet doorhad, kan ik me voorstellen: die beschikt niet over een gespecialiseerd leger ambtenaren. Maar Justitie en Binnenlandse Zaken wel. Had er niemand met kennis van grondrechten bij een topambtenaar aan de bel getrokken? Had geen enkele stafchef zijn of haar minister gewaarschuwd dat die op het punt stond te blunderen? Ik kon het me slecht voorstellen.

Tot ik een interview met Onno Ruding hoorde, oud-minister van Financiën onder Lubbers, in de jaren ’80. Ruding haalde daarin uit naar de Algemene Bestuurdienst; de pool van hoge ambtenaren, die geregeld van directoraat – en soms ook van ministerie – moeten wisselen, als waren ze deelnemer aan een stoelendans zonder nieten. Dat kwam neer op systematisch afbreuk doen aan het belang van vakkennis, vond Ruding: zo schiep je een generatie van generalisten, die eerder manager waren dan specialisten. Er zouden veel meer vakinhoudelijke eisen aan hun benoeming moeten worden gesteld.

Ruding liet de term ‘bontkraag’ vallen: topambtenaren die als een beschermlaagje om de nek van hun minister klitten. Hoogleraar Roel Nieuwenkamp schreef in 2014 een boek over deze ‘functioneel-gepolitiseerde’ topambtenaren: Schaduwpolitici, bontkragen en blokkendozen. Ze fungeren eerder als ministeriële entourage of hofhouding dan als kritische deskundigen; ze zijn er meer om hun minister te stutten en steunen dan om solide beleid te bepleiten en als advocaat van de burgers treden ze zelden op, omdat zulks hun minister niet behaagt.

Hoge ambtenaren hebben geleerd de minister te dienen, in plaats van het land en de burgers. Alles uit loyaliteit. Alles, uiteindelijk, ook om niet zelf ten onder te gaan: niet op alle ministeries en overheidsorganen is de cultuur even prettig. Interne kritiek is ook onderling minder welkom, zelfs in die mate dat-ie makkelijker stokt in plaats van vrijelijk stroomt. De Belastingdienst zette nota bene de jacht in op haar eigen klokkenluiders toen de toeslagenaffaire ontlook.

En ineens realiseerde ik me: dit hoort ook bij de Rutte-doctrine, of beter: het is er een gevolg van. Als je als ambtenaar wordt geacht een minister te beschermen die geen fundamentele kritiek duldt, dan houd je gaandeweg gewoon je bek, zegt drie keer ja en amen tegen je baas, legt pro forma wat zout op een slak om te bewijzen dat je toch ergens toe dient, en denk je ondertussen: ‘Struikel dan maar over je eigen rotwet. Ik bemoei me er niet meer mee.’

En dan wacht je braaf tot je bij het volgende ritje van de carrousel op een andere toppositie bent beland. Lang leve de stoelendans. Met je bontkraag.

Tip voor Tjeenk Willink: tegenmacht hoort ook in de ambtenarij thuis. Schaf de Rutte-doctrine af, en zorg dat topambtenaren de luis in de pels van hun minister kunnen zijn. Dat is beter voor het beleid.


Deze column van Karin Spaink verscheen eerder in Het Parool
.

Reacties (1)

#1 Cerridwen

Al langer piekerde ik hoe het kabinet er nu een noodwet over de avondklok doorheen kon jagen die de juiste grondslag miste.

Dit wordt hier zomaar als feit gesteld, terwijl de rechter in hoger beroep heeft geoordeeld dat er niets mis was met de wettelijke grondslag voor de avondklok. Dat is juridisch voorlopig het laatste woord.

Kan je nog best een stukje willen schrijven over de roulatie van hoge ambtenaren in de Algemene Bestuursdienst, maar daar moet je dan een ander voorbeeld bij zoeken.

Die kritiek is overigens niet nieuw, hij wordt regelmatig verwoord. Ook omdat in de praktijk de maximale termijn van 7 jaar betekent dat hoge ambtenaren al veel eerder om zich heen gaan kijken naar een nieuwe functie.
Wel goed om mee te nemen dat het alternatief, specialisten die omhoog klimmen in hun ministerie en eenmaal aan de top jarenlang de scepter zwaaien, ook zo z’n nadelen heeft. Dat roulatiesysteem is er niet voor niets gekomen.