Coalities van het afkalvende midden

Foto: -JvL- (cc)
Dossier:

ANALYSE - De enige coalities die er nu in Nederland mogelijk lijken zijn coalities van centrum-links én centrum-rechts, dat geldt dus zowel op het landelijk als het provinciale niveau. Tegelijkertijd staan centrum-links en centrum-rechts onder druk. De flanken worden steeds groter. Een analyse van Simon Otjes, eerder verschenen op Stuk Rood Vlees.

Den Haag lijkt af te koersen op een breed middenkabinet van VVD, D66, CDA, PvdA en GroenLinks. De provinciale colleges die steunden op VVD, CDA, PVV en FVD in Noord-Brabant en Limburg zijn gevallen. Een nieuw avontuur met Forum of de PVV lijkt voor CDA en VVD geen optie. Centrum-rechts lijkt geen andere optie te hebben dan regeren met centrum-links. Maar wat betekent dat voor het politieke stelsel? Ik kijk hiernaar vanuit het perspectief van een jonge Ed van Thijn die al in de jaren ’60 waarschuwde voor de zwaktes van onze waaierdemocratie.

Wat is er mogelijk?

De enige coalities die er nu in Nederland mogelijk lijken zijn coalities van centrum-links én centrum-rechts, dat geldt dus zowel op het landelijk als het provinciale niveau. Een coalitie van centrum-links en radicaal links is mogelijk in steden als Amsterdam maar dat komt op landelijk niveau niet in de buurt van een meerderheid.

Tegelijkertijd staan centrum-links en centrum-rechts onder druk. De flanken worden steeds groter. In 1977 hadden CDA en VVD (centrum-rechts), D66 en PvdA (centrum-links) samen een zeer ruime meerderheid van 138 zetels. Nu hebben ze nog maar 82 zetels over. In 1977 had je aan twee van deze partijen genoeg voor een meerderheid. Nu zijn ze alle vier nodig. Het midden staat onder druk. Een coalitie die bestaat uit alle middenpartijen maakt die druk mogelijk alleen maar zwaarder.

© Stuk Rood Vlees Simon Otjes Figuur 1 Vier stromen tussen 1977 en 2021 coalities

Figuur 1 Vier stromen tussen 1977 en 2021

Figuur 1: Vier stromen tussen 1977 en 2021. Uitslag in Zetels. Centrum-links (paars): PvdA en D66. Centrum-rechts (blauw): VVD en CDA. Radicaal links (rood): SP, PvdD, Bij1, PSP, CPN, PPR, EVP en DENK. Radicaal rechts (oranje): LPF, PVV, CP, CD en BP. Andere partijen met een meer ambigu profiel buiten de figuur gelaten.[1]

Ed van Thijn

In de jaren ’60 waarschuwde de jonge politicoloog en latere PvdA-prominent Ed van Thijn al voor deze mogelijkheid. Hij beschreef de Nederlandse democratie als een waaierdemocratie: coalities worden hier gevormd uit het midden. De verkiezingen hebben maar een beperkte invloed op de formatie: er blijft altijd ten minste een partij voor én na de formatie in het kabinet zitten. Hij waarschuwde dat in deze situatie de onvrede met de regering terecht zal komen bij de flanken en dat zo het midden zichzelf uitholt.

Dit idee dat de manier van coalitievorming in Nederland het draagvlak voor het politieke midden uit kan hollen, zien we terug bij Nederlandse politicologen als Rudy Andeweg, die hier verwees naar Van Thijn, maar ook bij vergelijkende politicologen als Kaare Strøm, Torbjörn Bergman en Peter Mair.

Een typisch voorbeeld van zo’n waaierdemocratie was het Frankrijk van de jaren ’50 de zogenaamde Vierde Republiek. Coalities van Christen-democraten, conservatief-liberalen, sociaal-liberalen en sociaal-democraten volgden elkaar op. Deze middenpartijen kwamen steeds verder onder druk van radicaal-links en radicaal-rechtse partijen. De kabinetten bleken niet in staat om de grote problemen van de tijd op te lossen. Het politieke stelsel bezweek, toen een voormalige generaal de subtiele suggestie deed dat misschien hij beter de macht kon overnemen.

In het Italië van de jaren ’80 gebeurde vrijwel hetzelfde. Onder druk van de groei van radicaal rechts en radicaal links werden de middenpartijen gedwongen om coalities te vormen die in ideologisch opzicht steeds breder werden maar in numeriek opzicht op een steeds kleinere meerderheid steunden. Deze kabinetten werden bovendien achtervolgd door corruptieschandalen. De politieke onvrede kon niet door bestaande partijen vertolkt worden. Een nieuwe populistische beweging kwam op onder leiding van een mediamagnaat. En zo kwam er een einde aan de zogenaamde eerste Italiaanse Republiek.

Penduledemocratie

Als alternatief voor de Nederlandse waaierdemocratie, stelt Van Thijn de penduledemocratie voor, waarbij linkse en rechtse regeringen elkaar afwisselen. Als de regering haar meerderheid verliest, wordt zij vervangen door een nieuwe regering die gevormd wordt door de oude oppositie. Van Thijn keek daarbij naar het Britse tweepartijenstelsel. In Frankrijk en Italië voerde men de val van de vierde c.q. eerste republiek ook zo’n systeem waarbij afwisselend het rechter- en het linkerblok moest regeren. In Scandinavische landen als Denemarken, Zweden en Noorwegen combineren ze evenredigheid met een afwisseling van linkse en rechtse coalitieregeringen.

Van Thijn verwachtte dat zo’n pendulestelsel duurzamer zou zijn dan een waaierdemocratie. Immers de onvrede met de huidige regering kan in zo’n systeem altijd naar de oppositie. Als een regering niet in staat is om de grote vraagstukken van die tijd op te lossen, dan staat er alternatieve regering te wachten in coulissen.

De waaierdemocratie onder druk

De voorspelling die Van Thijn deed in de jaren ’60 kwam niet per sé uit. Christen-democraten, sociaal-democraten en liberalen bleven nog een jaar of vijftig de dominante politieke stromingen in Nederland. Maar nu lijkt het steeds meer bewaarheid te worden: de flanken worden groter, het midden kalft af.

De middenpartijen hebben nu een bescheiden meerderheid. Gemiddeld verliezen coalitiepartijen bij verkiezingen 13 zetels. Dat regerende partijen verliezen is een algemeen patroon, dat we zowel zien in vergelijkend onderzoek en de lokale politiek. Dat Rutte III haar meerderheid gehouden heeft is zeer uitzonderlijk en het is niet waarschijnlijk dat dat zich herhaalt.

Als CDA, VVD, PvdA en D66 nu in een kabinet stappen, is het zeer waarschijnlijk dat zij hun meerderheid verliezen bij de volgende verkiezingen. In 2010 konden CDA-kiezers die ontevreden waren met de kabinetten Balkenende naar de VVD. In 2012 konden kiezers die op zoek waren naar een alternatief voor Rutte op Samsom stemmen. Maar bij de volgende verkiezingen is het onwaarschijnlijk dat CDA, VVD, D66 of de PvdA de onvrede met een kabinet waar zij zelf in zitten zullen kanaliseren. De partijen op de flanken zullen profiteren. Dat zal de formaties daarna een bijna onoplosbare puzzel maken. Tenminste, dat is de echo van de waarschuwing van Van Thijn uit de jaren ‘60.

Penduledemocratie een stabiel alternatief?

Een penduledemocratie biedt dus mogelijk een stabieler alternatief dat onvrede beter zal weten te kanaliseren. Zo’n systeem heeft echter ook weer haar eigen problemen. Waar in een waaierdemocratie partijen met een al te radicaal programma uitgesloten zijn van de regeringsmacht, is dat niet het geval in een penduledemocratie. In zo’n systeem zal een rechts kabinet steunen op samenwerking tussen centrum- en radicaal rechts, tussen CDA en PVV. Een kabinet dat steunt op een expliciet anti-Islamitische partij is voor links-progressieve mensen een gruwel. Een links kabinet zal steunen op samenwerking tussen centrum- en radicaal links, tussen D66 en SP. Een kabinet dat steun op een expliciet anti-kapitalistische partij is voor rechts-conservatieve mensen een gruwel.

Rechtse coalities hebben we in Nederland al gezien: in 2002 en 2010 kozen VVD en CDA ervoor om te regeren met radicaal rechts en recent in Brabant en Limburg. En alhoewel de relaties tussen VVD en CDA enerzijds en PVV en FVD anderzijds nu slecht zijn, hebben eerdere coalities laten zien dat dat centrum- en radicaal rechts er samen uitkwamen.

Wil een linkse coalitie in Nederland bij een meerderheid komen dan moet ze een zeer grote ideologische reikwijdte overbruggen: in 2012 hadden PvdA, D66, SP, CU, GL en de PvdD een meerderheid. In een dergelijke coalitie zal het zeer sterk schuren tussen D66 en de SP over economische onderwerpen, tussen de PvdA en de SP over Europese integratie, tussen D66 en CU over medische ethiek en tussen CU en de PvdD over landbouw. De vraag is of een dergelijke coalitie de beloofde stabiliteit zou kunnen realiseren. In Italië bezweken regelmatig dergelijke kabinetten van het centrum-linkse of het centrum-rechtse blok vanwege de interne heterogeniteit.

Echo’s

Van Thijn’s voorspelling kwam in de jaren ’60 en ’70 niet uit. Mogelijk dat als er een regenboogcoalitie van VVD, PvdA, CDA, GroenLinks en D66 gevormd wordt, dat deze door bijzondere omstandigheden niet afgestraft wordt door de kiezer, of dat de onvrede naar een nieuwe middenpartij gaat. Maar het is toch een waarschuwing die het overdenken waard is.

-o-o-o-
[1] Een relevante vraag is waar deze karakterisering op gebaseerd is. Voor de liefhebbers hier de overwegingen.

Ik definieer centrumrechts aan de hand van drie factoren: een geschiedenis van regeringsdeelname op landelijk, provinciaal en lokaal niveau, een focus on economische thema’s en een positionering rechts van het midden, waarbij partij economisch misschien helder rechts is maar op cultureel terrein een minder extreme positie heeft. VVD en CDA beiden aan allebei aan alle drie de kenmerken.

Centrumlinks heeft ook geschiedenis van regeringsdeelname op landelijk, provinciaal en lokaal niveau, een focus op economische thema’s en een positionering links van het midden, waarbij deze partijen qua milieu en culturele thema’s uitgesprokener links zijn dan op economische thema’s. PvdA voldoet aan alle drie de kenmerken, D66 is op economisch terrein in sommige opzichten als centrumrechts te karakteriseren maar voor deze categorie zijn de culturele posities belangrijker dan de economische.

Radicaal rechts heeft geen of een zeer korte geschiedenis van landelijke regeringsdeelname en niet de ambitie op compromissen te moeten sluiten om te gaan regeren, een focus op culturele thema’s en een positionering rechts van het midden, waarbij deze partijen zich verzetten tegen de constitutionele principes als de vrijheid van religie en het non-discriminatieprincipe en dus culturele thema’s radicaler zijn en op economische thema’s linkse en rechtse standpunten combineren. CD, CP, BP en FVD voldoen aan alle drie de kenmerken. LPF en PVV hebben een korte periode als regeringspartij of gedoger gehad.

Radicaal links heeft geen of een zeer korte geschiedenis van landelijke regeringsdeelname en niet de ambitie op compromissen te moeten sluiten om te gaan regeren, een focus op economische thema’s en en positionering links van het midden, waarbij deze partijen zich verzetten tegen de neo-liberale consensus op economische thema’s en hier dus radicaler in zijn en op culturele thema’s meer en minder kosmopolitische standpunten kunnen combineren. SP, CPN en PSP passen allemaal naadloos in deze drie criteria. Voor de PvdD geldt dat zij zich met name verzetten tegen de neo-liberale consensus op milieuthema’s en minder per sé op economische thema’s. Bij1 is op zowel culturele als economische thema’s helder links. DENK richt zich meer op culturele thema’s maar combineert hier meer progressieve en meer conservatieve standpunten. De PPR heeft wel een geschiedenis van regeringsdeelname maar koos er zelf voor om de deur naar regeringsdeelname te sluiten in 1977 en koos sindsdien steeds consistenter voor samenwerking met radicaal links. De EVP een linkse afsplitsing van het CDA was duidelijk een partij gericht op getuigen en niet regeren met een radicaal programma op economisch en cultureel terrein.

Een aantal partijen verhoudt zich lastig tot deze karakterisering:

De ChristenUnie is zeker een partij met een geschiedenis van regeringsdeelname en linkse en progressieve posities op economie, migratie en milieu. Haar conservatieve posities op morele thema’s zorgen ervoor dat deze partij lastig als centrumlinks te kenschetsen is

GroenLinks heeft geen geschiedenis van regeringsdeelname en uitgesproken linkse posities op migratie, milieu, moraliteit en economie. Echter de wil in de partij om te regeren die de partij zeker sinds de periode-Halsema karakteriseert en die blijkt uit haar deelname aan veel lokale en provinciale colleges, maakt het lastig om de partij onder radicaal links te rekenen.

GPV, RPF en SGP zijn/waren rechts op morele thema’s, economie, migratie en milieu (alhoewel in de jaren ’90 GPV en RPF op de laatste drie naar het midden trekken) en hebben geen geschiedenis van de landelijke regeringsdeelname. De gouvernementele oriëntatie van deze partijen maakt het lastig om deze als radicaal rechts af te schilderen.

AOV, U55+ en 50PLUS zijn links op economische thema’s maar duidelijk conservatiever op culturele thema’s. Ze hebben geen geschiedenis van regeringsdeelname. Echter deze partijen als radicaal links karakteriseren past niet.

Nieuwe partijen als Volt en BBB moeten zich nog ontwikkelen voor deze echt geplaatst kunnen worden.

DS70 een rechtse afsplitsing van de PvdA was een middenpartij op economische thema’s, progressief op morele thema’s maar conservatiever op culturele thema’s. Deze partij had echter een korte en weinig succesvolle periode als regeringspartij, waardoor de partij lastig als centrum-rechts te kenschetsen is.

Reacties (6)

#1 Joop

Het grote gat zit bij sociaal economisch links en cultureel rechts. Daar zit Wilders. Hoewel hij bij uitvoering denk ik nog steeds sociaal economisch meer VVD zal zijn.

Het is bezopen dat de liberale partijen vooral mikken op de hogeropgeleide en/of kapitaal krachtigen (boven modaal inkomen, eigen huis etc). En zo dus het oude recht van de sterksten uitdragen.

Indien VVD en CDA zich uitleven aan kabinet met PvdA en GL, dan zullen hun kiezers weglopen naar radicaal rechts. Terwijl zoals eerder de PvdA ondervond na Rutte twee de linkse kiezer ook meer naar de flanken zal gaan.

En er zal weinig veranderen in Den Haag. Geen nieuwe wind, kritiek is van de onwetenden en gefrustreerden, hoef je niet serieus te nemen.

  • Volgende discussie
#1.1 Co Stuifbergen - Reactie op #1

Ik heb het gevoel dat de PvdA veel concessies gedaan heeft zonder er veel voor terug te krijgen.
En dan het regeerakkoord presenteert alsof het fantastisch voor de kiezers is.

Had dan gewoon gezegd: “Natuurlijk is de inkomens-afhankelijke zorgpremie gewoon een belasting, en het is belachelijk dat een miljonair hetzelfde betaalt als Jan Modaal, maar we wilden ook dat gevluchte kinderen in Nederland mochten blijven, en daarmee heeft de VVD ons flink onder druk gezet.”

Of zoiets.

#2 Co Stuifbergen

Het Britse stelsel wordt vooral in stand gehouden door het districtensysteem.
Daardoor raken stemmen op kleine partijen verloren.

En het levert geen mooi resultaten op, want als min of meer vast staat welke partijen de grootste worden, wordt de interne partij-politiek nog belangrijker.

Het referendum over de Brexit werd gehouden om David Cameron een paar partijleden wilde sussen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Bismarck

Een beetje jammer dat Simon hier de framing van Rechts overneemt in zijn stromen. Extreemrechts (PVV, FvD) wordt eufemistisch “radicaal rechts” genoemd en in zijn extremiteit impliciet gelijkgesteld aan “radicaal links”, waar (als ik het goed heb gezien) dan bijvoorbeeld ook Groenlinks toe wordt gerekend, dat tegenwoordig inhoudelijk nauwelijks nog verschilt van de PvdA (DENK trouwens dito). Dat frame wordt bij VVD en CDA misbruikt om toch vooral ontzettend moeilijk te doen over regeren met bv. GL of SP, terwijl extreemrechts er min of meer salonfähig mee wordt gemaakt.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3.1 Cerridwen - Reactie op #3

Je hebt het niet goed gezien, Otjes rekent GL niet tot radicaal links.

Verder ben je overgevoelig, voor deze analyse is het prima inzichtelijk om zowel een radicaal rechtse als radicaal linkse flank van het politieke spectrum te identificeren. Dit maakt het mogelijk om veranderingen in het politieke spectrum door de tijd in kaart te brengen. Dit zegt niets over wie er inhoudelijk gelijk heeft of wie er erger is.

#3.2 Hans Custers - Reactie op #3.1

En toch heeft Bismarck wel een punt. Simon legt weliswaar uit welke criteria hij gebruikt, en op basis van die criteria is de indeling die hij maakt wel logisch, maar die indeling komt wel behoorlijk overeen met de indeling die in extreemrechtse propaganda wordt gebruikt. En het is maar de vraag of het toeval is. Het zou namelijk ook een voorbeeld kunnen zijn van wat psycholoog Stephan Lewandowsky seepage noemt: de invloed van propaganda die onbedoeld binnensluipt in een onderzoek.

Geen verwijt, overigens. Want het punt is nu net dat we allemaal beïnvloed worden door dergelijke propaganda, zelfs als we die doorzien, of menen te doorzien. Mij overkomt het niet zo goed. Ik omschrijf in mijn klimaatgeschrijf bijvoorbeeld de systematisch herhaalde leugens van notoire wetenschapsontkenners meestal ook als “uitgebreid weerlegde argumenten van pseudosceptici”, of zo. Het gaat ook niet altijd helemaal onbewust. Soms zwak ik ook dingen af omdat ik simpelweg geen zin het in het gezeik dat het oplevert als je de dingen echt zegt zoals ze zijn. En zo laat iedereen zich manipuleren door de extremisten en fanatici. Het is niet anders, maar het is wel jammer.