De afwezigheid van klank en oogcontact in onze telefoontaal
Op 12 maart organiseerde de Universiteit van Utrecht een Grote Taalshow. Timon J. Beeftink won daarbij de schrijfwedstrijd met zijn originele column over het woord “Effe”.
Effe’. Op mijn eerste mobieltje, een witte klaptelefoon met een camera van twee megapixel, typte ik het woord om de haverklap. Ik hoefde maar een paar keer op de drie te drukken, en ik was er al—voor de ‘e’ twee keer, voor de ‘f’ drie keer. Ik kon het binnen twee seconden. En hoe meer ik op de toets drukte, hoe meer het woord onderdeel van mijn dagelijkse taalgebruik werd. ‘Effe eten.’ ‘Effe voetballen.’ Tot lichte ergernis van mijn ouders en grootouders.
Inmiddels is het woord hopeloos ouderwets. We hebben de twee klinkers als onnodige snijboonpunten weggesneden en gebruiken in onze appberichten alleen nog de twee f’s. ‘Ff’. En ook al lijkt dat misschien een onbeduidende verschuiving, is dat het niet. Wanneer je de neiging weerstaat om aan beide kanten opnieuw een ‘e’ vast te plakken, kan je het woord niet uitspreken zonder als een fluitketel met fluitvrees te klinken. Fffffffff. Fffffff. Fff. Het is een verschuiving van klank naar teken. Een woord dat wel op het beeldscherm bestaat, maar in het fysieke gesprek geen duidelijke betekenis meer heeft.