Sociale Vraagstukken

296 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Images Money (cc)

Specialisten in schuldhulpverlening noodzakelijk

OPINIE - Goede schuldhulpverlening vereist van bovenaf aangestuurde specialisten, betoogt Joke de Kock in reactie op Marc Räkers’ pleidooi voor een generalistische aanpak op wijkniveau. Een woningbezitter met schulden is immers meer gebaat bij een specialist dan de wijkmaatschappelijk werker.

Enige tijd geleden verscheen op Sociale Vraagstukken een artikel van Marc Räkers getiteld‘Armoede en Schulden zijn geen technisch probleem’. Graag wil ik Räkers van repliek dienen, want zijn betoog raakt het wezen van de huidige schuldhulpverlening. Ook ik signaleer knelpunten in de dienstverlening. Het vinden van een allesomvattende oplossing voor klanten is inderdaad geen gemakkelijke opgave. Maar de oplossingen die Räkers aandraagt zijn soms te oppervlakkig om de aard van het probleem écht te raken.

In zijn optiek is de schuldhulpverlening te ‘technisch’ geworden en te veel gericht op juridische aspecten. Men veronachtzaamt hierdoor de sociale problematiek die de schulden van mensen heeft veroorzaakt, men denkt te veel in deeloplossingen in plaats van de achterliggende problemen van cliënten als geheel onder de loep te nemen. Dit staat nog los van het feit dat de vele specialistische instellingen ook nog eens langs elkaar heen werken. Räkers pleit er daarom voor om dichter bij de mensen in de wijk ‘sociale generalisten’ in een soort front office te plaatsen die zich met de hele mens en zijn sociale en financiële problemen gaan bezighouden. Pas als het nodig is komen, in de back office, de specialisten in actie. Zo is een volledige en snelle dienstverlening aan cliënten mogelijk.

Foto: jborsboom (cc)

Re-integratie van werkzoekenden kan en moet beter

ANALYSE - Vele tientallen miljoenen zijn eraan besteed, maar te weinig langdurig werkzoekenden zijn in de afgelopen jaren aan een baan geholpen. Een betere, efficiëntere re-integratie is mogelijk, maar kan er alleen komen als het uitgangspunt van methoden en professionals verandert. 

Het verliezen van een baan heeft vergaande economische, lichamelijke en psychische consequenties, niet alleen voor de persoon zelf, maar ook voor familie en andere betrokkenen. Vooral in de huidige crisis is het vinden van een andere baan een moeilijke, en voor veel mensen nieuwe taak waarbij ze moeten omgaan met kritiek, teleurstellende ervaringen en afwijzingen. Dit geldt voornamelijk voor degenen die al jaren werkloos zijn en aangewezen zijn op een bijstandsuitkering. Van deze langdurig werkzoekenden verwacht de politiek dat ze weer gaan participeren in de maatschappij, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te verrichten en actief op zoek gaan naar een betaalde baan.

Effectieve re-integratie bestaat uit meer dan tevreden cliënten

Nu is er in de afgelopen twee decennia veel geld en moeite besteed om vooral de langdurig werkzoekenden weer aan het werk te krijgen. Het resultaat van al die inspanningen is bijzonder mager. Dat komt deels doordat zowel de re-integratietrajecten als de professionals een verkeerd uitgangspunt hebben. Bij beiden is de focus erop gericht om werkzoekenden te laten presteren en hun bestaande vaardigheden beter over het voetlicht te brengen. Uit mijn onderzoek blijkt echter dat werkzoekenden meer baat hebben bij een re-integratietraject en professionals die het aanleren en ontwikkelen van nieuwe vaardigheden voorop stellen. Dus niet ‘laat zien dat je een goed sollicitatiegesprek kunt voeren’ maar ‘wat kan je leren van dit sollicitatiegesprek’. Werkzoekenden die een ‘leergericht’ traject hebben gevolgd, zijn minder bang voor kritiek. Omdat ze meer zelfvertrouwen hebben, weten ze ook hoe ze van fouten kunnen leren en blijven ze ondanks tegenslag actief op zoek naar een baan. Bovendien hanteren ze meer en verschillende strategieën om een baan te zoeken

Foto: Swiss Pavilion (cc)

De koning kan niet authentiek zijn

ANALYSE - Volgens Willem-Alexander is ‘de belangrijkste les’ voor zijn koningschap om ‘authentiek’ en ‘jezelf’ te zijn. Maar een authentieke koning is praktisch onmogelijk. Willem-Alexander kan wel stellen dat hij ‘geen nummer’ is, maar het is precies doordat hij wél een nummer is dat hij koning mag en kan zijn.

Het televisie-interview met Willem-Alexander en Máxima van 17 april is exemplarisch voor de manier waarop er in Nederland over het huidige koningschap wordt gesproken, ook door de koninklijke familie zelf. Op de vraag welke implicaties de troonswisseling heeft voor de te gebruiken toon als koning (‘afstandelijk’ of ‘volkser’), geeft Willem-Alexander een relativerend antwoord: de toon is contextafhankelijk. De toon gebruikt de toekomstige koning als aanleiding om het domein buiten de functie aan te kaarten: ‘Je bent een koning, maar ook een mens. Je hebt ook emoties en gevoelens. Soms moet je die ook uiten, anders dan kan je niet echt jezelf zijn. Het belangrijkste is dat je authentiek blijft. Als je niet authentiek bent, dan kan je het in zo een nieuwe functie niet goed volbrengen.’ Máxima beaamt de authenticiteit van haar echtgenoot door te wijzen op de continuïteit van zijn persoonlijkheid (‘hij is zoals hij altijd is geweest, dat zal niet veranderen’) en op zijn gewoonheid (‘staat dicht bij de mensen’).

Foto: Harry Harms (cc)

Aantrekkelijk wonen in krimpregio’s kan prima

ACHTERGROND - In de discussie over krimpregio’s ligt de nadruk vaak op leegloop en doemt al snel het beeld van spookdorpen op. Dat beeld is onvolledig. Er verhuizen namelijk ook nog steeds mensen náár krimpgebieden, vanwege de betaalbaarheid van de huizen en de kwaliteit van de leefomgeving.

In zijn bijdrage aan de discussie over krimp zegt Nol Reverda dat krimpgebieden dynamiek en nieuwe energie nodig hebben. Waar hij betoogt dat Parkstad Limburg meer moet inzetten op stedelijke kwaliteiten, blijken het in noordelijke  krimpgebieden, naast betaalbare woningen, eerder plattelandskwaliteiten te zijn die nieuwe bewoners aantrekken. En, misschien verrassend, ook jonge verhuizers trekken naar deze gebieden. Het dominante beeld over verhuizen naar het platteland is dat van de welvarende stedeling op zoek naar een nieuw leven in een idyllische omgeving.

In mijn onderzoek heb ik het klassieke beeld van verhuizen naar het platteland kritisch tegen het licht gehouden door de verhuisstroom naar plattelandsgebieden die minder in trek in zijn nader te onderzoeken. Ik heb me daarbij gericht op Noord-Nederland. Behalve wetenschappelijk relevant is dit ook vanuit beleidsoogpunt interessant. Grote delen van het Nederlandse platteland hebben of krijgen in de toekomst te maken met bevolkingskrimp. Omdat de instroom één van de factoren is die van invloed zijn op de bevolkingsontwikkeling, naast geboorte, sterfte en het aantal vertrekkers, is het belangrijk meer inzicht te hebben in de verschillende migratiestromen naar verschillende soorten plattelandsgebieden.

Foto: Life Mental Health (cc)

Jongens zijn niet gebaat bij zelfontplooiing

ACHTERGROND - Als we de toename van ADHD bij jongens een halt willen toeroepen, dan moeten we het individualisme aanpakken – te beginnen bij de veel te lange schooltijd, stelt Angela Crott in haar proefschrift ‘Jongens zijn ’t. Van Pietje Bell tot probleemgeval’.

Het maatschappelijk onbehagen dat de laatste tien jaar het maatschappelijk debat beheerst, is volgens de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een ‘veelkoppig monster’. Het ziet er voor iedereen anders uit, waardoor het moeilijk is de vinger te leggen op de precieze oorzaak en omvang ervan.

Dit maatschappelijk onbehagen wordt mede gevoed door het onbehagen van de jongen. Het werd voor het eerst aangewakkerd in 1967 toen het onbehagen bij de vrouw werd verwoord door feministe Joke Kool-Smit in haar beroemde artikel in De Gids. Volgens Kool-Smit moesten vrouwen in de maatschappij participeren. Alleen buiten het gezin kon de vrouw zich ontplooien, zelfstandig zijn en macht krijgen. Ze pleitte voor een herverdeling van de macht: de ‘diensten’ binnen en buiten huis moesten eerlijk verdeeld worden tussen man en vrouw. Dat pleidooi werd niet opgepikt door de man.

Om te zorgen dat de man in de toekomst zijn zorgend vermogen zou aanboren, werd de jongen erop aangesproken. Deze liep echter ook niet over van enthousiasme. In 1992 verscheen een brochure voor jongens over (zelf)zorg dan wel zorgzelfstandigheid: Jongens als superman. In de brochure wordt met de hulp van ‘Roeland de Redder’ getracht jongens van twaalf tot achttien jaar warm te maken voor ‘zorgen voor jezelf en anderen’. Jongens hadden echter grote moeite zich te vereenzelvigen met deze ‘held’, die geen zwaard maar een theedoek hanteerde.

Foto: Gerard Bierens (cc)

In etnisch gemengde klassen wordt vaker gepest

ACHTERGROND - Pesten op school is van alle tijden. Uit onderzoek blijkt dat in een klas met meerdere etniciteiten weliswaar meer gepest wordt, maar dat etnische motieven daarbij geen rol spelen. Toch zou het zinvol zijn voor leerkrachten om oog te ontwikkelen voor de sociale relaties in de klas.

Onderzoekers als Lex Herweijer hebben aangetoond dat de etnische samenstelling van de klas nauwelijks gevolgen heeft voor de leerprestaties. Veel minder bekend is of de etnische samenstelling van de klas interetnische relaties beïnvloedt.

De idee is dat gemengde scholen bijdragen aan wederzijds begrip en aan de reductie van stereotypen waardoor vooroordelen en discriminatie – ook later in het leven – minder kans hebben. En het klopt dat de beeldvorming verbetert als er positieve relaties ontstaan in gemengde klassen. (zie Tobias Stark). Helaas blijven vriendschapsnetwerken op gemengde scholen voor een belangrijk deel gevormd langs etnische scheidslijnen (zie Anke Munniksma). Bovendien is interetnisch contact in de klas niet per se positief. Ook de mogelijkheden voor conflicten tussen etnische groepen nemen in gemengde klassen toe. Een duidelijk voorbeeld van negatief contact is pesten. Als er in gemengde klassen relatief vaak gepest wordt tussen etnische groepen, vormt dit een bedreiging voor de ontwikkeling van positieve interetnische relaties.

Rol van etniciteit bij pesten

Foto: mystic_mabel (cc)

Uitkeringsfraude voorkomen beter dan bestraffen

ANALYSE - Met de invoering van de Fraudewet 2013 is begin dit jaar de bestrijding van uitkeringsfraude weer strenger geworden. Al dat bestrijden en straffen kost echter tijd en geld die beter besteed zouden kunnen worden aan intensiever contact met de klant.

In Nederland neemt de tolerantie ten opzichte van uitkeringsfraudeurs steeds verder af. In vergelijking met andere westerse landen zijn Nederlanders inmiddels zelfs het minst tolerant ten aanzien van uitkeringsfraude. In het publieke debat hanteert men een steeds hardere toon met als kernboodschap: ‘Fraude is diefstal en moet daarom ook zo hard mogelijk bestreden te worden.’ Als gevolg van deze overtuiging is het handhavingsbeleid steeds nadrukkelijker gericht op opsporing en bestraffing van overtreders. Repressieve middelen als huisbezoeken, camera-observaties en het controleren van sociale media zijn geaccepteerde praktijken geworden.

Fraude is een moedwillige misdaad en fraudeurs zijn criminelen

Politici en bestuurders kiezen nadrukkelijk voor een repressieve in plaats van een preventieve fraudeaanpak. Illustratief hiervoor is de toegenomen controle op zogenaamde ‘softe’ indicatoren. Naast de informatie die klanten moeten verschaffen over hun bankrekeningen of het bezit van een auto, is het ontvangen van een uitkering medeafhankelijk van de mate waarin een klant z’n best doet om een baan te bemachtigen. Zaken als ‘op tijd komen op het sollicitatiegesprek’ en ‘hygiëne- en kledingvoorschriften’ worden gecontroleerd. De rechtmatigheid van een uitkering wordt dus niet alleen bepaald door de inkomenssituatie of woonsituatie van een klant, maar ook door zijn bereidheid om zich te conformeren aan heersende hygiëne- en fatsoensnormen. Het beeld dat zo ontstaat is dat fraude een moedwillige misdaad is en dat fraudeurs criminelen zijn. Uit onze studie ‘Uitkeringsfraude in Perspectief’ blijkt dat nuancering van dit beeld op zijn plaats is. Dit leidt ook tot een ander perspectief op de handhavingsinstrumenten.

Foto: FaceMePLS (cc)

Integratietoets zorgt voor uitsluiting

ANALYSE - De huidige integratietoets, verplicht sinds 2003, is niet geschikt voor veel potentiële nieuwe Nederlanders, concludeert juriste Ricky van Oers in haar proefschrift. Een deel zal eerder afhaken dan integreren en daarmee mist de toets zijn doel.

Immigranten die legaal en al langer in Nederland verblijven en die Nederlander willen worden, zijn in Nederland sinds 1 april 2003 verplicht om een taal- en integratietoets te halen. Deze toets is indertijd ingesteld met het doel integratie te verbeteren; migranten die hier permanent blijven wonen, moeten zo compleet mogelijk geïntegreerd zijn, zo was de gedachte. Uit mijn proefschrift blijkt echter dat de integratietoets juist averechts werkt voor veel van de potentiële Nederlanders. Ik vergeleek de praktijk van de integratietoetsen in Nederland met de situatie in Duitsland en Groot-Brittannië, twee landen die ook van hun toekomstige burgers eisen dat ze slagen voor een geformaliseerde taal- en kennis van de samenlevingstoets. Ook in deze landen blijkt de toets niet altijd bij te dragen aan een betere integratie.

Toets leidt niet tot betere integratie

Een van de problemen van de integratietoets die ik in mijn onderzoek ben tegengekomen, is dat de vragen vooral zijn toegesneden op de middenmoot. Daarmee wordt het voor een deel van de migranten die Nederlander (of Duitser, of Brit) willen worden, onmogelijk om de toets ooit te kunnen halen. Het gaat hier bijvoorbeeld om getraumatiseerde vluchtelingen, vrouwen in achterstandsposities, analfabeten, laag opgeleiden of ouderen.

Foto: Lukas Vermeer (cc)

Beloon goed gedrag in de zorg

OPINIE - De zorgkosten rijzen al jaren de pan uit. Zorgaanbieders die hun best doen de kosten zo laag mogelijk te houden lopen echter het risico hiervoor financieel gestraft te worden. Dat moet anders: het ministerie en de zorgverzekeraars moeten goed gedrag belonen. Dan volgt goedkopere zorg vanzelf, stelt Marcel Canoy, hoofdeconoom bij Ecorys

In hun recente studie naar de toekomst van de zorg, analyseert het Centraal Planbureau (CPB) waarom de zorgkosten de laatste tijd harder stijgen dan de economische groei of inflatie. (Zie ook Casper van Ewijk onlangs op deze site, red.) Volgens de Haagse rekenmeesters ligt het niet of nauwelijks aan de vergrijzing. ‘In de afgelopen tien jaar bedroeg de reële groei in de zorg ongeveer 4%, terwijl het bbp met ruim 1% per jaar groeide en 1% van de zorggroei toe te schrijven valt aan vergrijzing. Deze cijfers duiden erop dat verruiming van het zorgaanbod en nieuwe, betere technologie een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de groei van de zorguitgaven… Wanneer de zorguitgaven in hetzelfde hoge tempo blijven groeien, neemt het aandeel in het bbp toe tot 31% in 2040. Een gemiddeld huishouden betaalt dan 14%-punt extra premie voor zijn zorg; nu al wordt 23% van het inkomen aan zorg besteed.’ Verderop in het rapport komt het CPB nog met een aanvullende verklaring: er is een groot grijs gebied in de zorg. Van veel behandelingen weten we niet hoe effectief ze zijn en in welke mate ze effectief zijn voor verschillende patiëntengroepen. Door dit grote grijze gebied zouden besparingen moeilijk realiseerbaar zijn.

Foto: Marco Raaphorst (cc)

Maak de publieke ruimte wat meer privaat

OPINIE - Net zoals onze maatschappelijke organisaties hun publieke karakter verloren hebben, zo is ook onze publieke ruimte niet echt van het publiek, de ruimte voelt niet als publiek bezit. We voelen ons er niet bij betrokken. Nog meer ‘openbaarheid’ is niet de oplossing, misschien beperking daarvan juist wel, zegt Simon Franke, stedebouwkundige.

Anonieme openbare ruimte is van de gemeente of van de corporatie, gemeenschapsbezit dus. Toch voelt het niet als iemands eigendom. Gelukkig zijn er de laatste jaren steeds meer groepen die zich een plek in de openbare ruimte toe-eigenen en daar hun eigen activiteiten ontwikkelen. Opeens gebeurt er iets in dat niemandsland en ontstaat een vorm van gebruik en beheer.

Nu wordt openbare ruimte strikt genomen niet publiek als het door een enkele groep ‘in bezit’ wordt genomen, en alle anderen worden uitgesloten. Dat groepen een bepaalde ruimte innemen is echter onvermijdelijk en moet je niet willen tegengaan. Het is de enige manier waarop bewoners zich verantwoordelijk gaan voelen voor een bepaalde plek. Belangrijk is wel dat het parochiale domein (zoals we dat soort plekken van een bepaalde groep zijn gaan noemen) van de ene groep overlapt met dat van een andere groep en dat daardoor uitwisseling kan ontstaan. Daarom is het dus prima dat bewoners met instemming van de corporatie een binnentuin in gebruik nemen, die ‘verkavelen’ tot moestuintjes en daar hun groente gaan verbouwen, zoals een voorbeeld aan het Jacob van Campenplein in de Haagse Schilderswijk ons leert. Een van de bewoners heeft zich opgeworpen als conciërge; hij houdt een oogje in het zeil en zal ongetwijfeld bepaalde groepen en activiteiten de toegang weigeren. Maar het alternatief is een onaantrekkelijk binnenterrein waar vooral onkruid groeit en waar de corporatie weinig andere mogelijkheden ziet dan er een hek voor te zetten.

Foto: Reinier Sierag (cc)

Slachtoffer moet recht krijgen iets te zeggen over strafmaat

OPINIE - Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Fred Teeven heeft onlangs een wetsvoorstel aangekondigd dat aan gedupeerden van misdrijven het recht geeft om ook iets te zeggen over de aan de dader op te leggen straf. Prima voorstel dat past bij een samenleving van mondige burgers, vindt hoogleraar Jan van Dijk.

De eerste reacties  op het voorstel van staatssecretaris Teeven waren afwijzend;  de Volkskrant  (Peter Giesen, 25 februari 2013) en het NRC Handelsblad  (Annemarie Kas, 25 februari 2013; Redactioneel, 1 maart, 2013) bijvoorbeeld betoonden zich uiterst kritisch. De Groningse hoogleraar Nico Kwakman uitte op 26 februari op de website Sociale Vraagstukken zijn bedenkingen. Hoewel het voorstel op politieke steun van een meerderheid in de Tweede Kamer kan rekenen – het was opgenomen in de verkiezingsprogramma’s van PvdA, VVD en SP – is het allerminst zeker of ook de Eerste Kamer ermee zal instemmen. Ik herhaal hier de argumenten die voor invoering van het ongeclausuleerde spreekrecht pleiten en ga in op de aangevoerde bezwaren.

Achterhaald slachtofferbeeld

Sinds enkele jaren hebben gedupeerden het recht om op de zitting van de rechtbank het woord te voeren over de gevolgen van een tegen hen begaan misdrijf. Dat deze regeling niet voldoet, zal bij de behandeling in hoger beroep van de zaak tegen de pedofiele peuterleider Robert M. weer pijnlijk duidelijk worden. De ouders willen, zo blijkt uit interviews, hun woede uiten. Ook willen zij dat aan Robert M. tbs wordt opgelegd zodat hij geen nieuwe slachtoffers meer kan maken. De huidige wettelijke regeling staat dit echter niet toe. Binnen de huidige regeling mogen gedupeerden uitsluitend spreken over wat het misdrijf hen persoonlijk heeft aangedaan. Ze worden door deze beperking in een passieve, zielige slachtofferrol gedwongen. De huidige regeling is gebaseerd op een achterhaald slachtofferbeeld dat niet past in een samenleving van mondige burgers.

Foto: Jim Forest (cc)

Vrouwelijke hoogleraren nog lang niet vanzelfsprekend

ANALYSE - Econome Edith Kuiper heeft de rechtszaak over genderdiscriminatie bij haar sollicitatie tegen de UvA vorige week niet gewonnen. De uitspraak bevestigt eens te meer dat vrouwen systematisch moeilijk doordringen tot de universitaire top.

In 2009 promoveerde ik op mijn onderzoek naar hoogleraarbenoemingen in Nederland. Ik bekeek daarin hoe de zoektocht naar kandidaten verloopt, wie daarbij betrokken zijn, welke criteria worden gehanteerd en welke gevolgen deze werkwijze en criteria vervolgens hebben voor vrouwelijke kandidaten. Mijn resultaten lieten zien door welke sociale processen vrouwen systematisch minder vaak benoemd worden dan hun mannelijke collega’s.

Zo bleek dat het benoemingsproces op de universiteit niet altijd even professioneel verloopt. Interviews met leden van benoemingscommissies lieten zien dat zij vele regels en richtlijnen flexibel interpreteerden. Richtlijnen werden vrij eenvoudig terzijde geschoven wanneer snelle beslissingen gemaakt moesten worden om een ‘excellente’ kandidaat binnen te halen of te behouden. Veel kandidaten bleken uitgenodigd te worden om te solliciteren. Het hoge percentage van dit soort ‘gesloten’ benoemingen (64 procent) week af van het formele beleid dat uitgaat van open werving. Tevens bestond bijna de helft van de commissies (44 procent) alleen uit mannen. ‘We kunnen ze [vrouwelijke kandidaten] niet vinden’, werd vaak geroepen door mannelijke commissies die zochten in hun bestaande en door mannen gedomineerde netwerken.

Vorige Volgende