Sociale Vraagstukken

296 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Techniker Krankenkasse (cc)

Werk kan psychisch zieke werknemer beter maken

ACHTERGROND - Hoe help je mensen met overspannenheid of een psychisch probleem (weer) aan het werk? Er valt veel winst te behalen als er beter wordt afgestemd tussen professionals, en: we moeten af van het idee dat werk belastend is voor de psychisch zieke werknemer.

Ziekteverzuim door psychische problemen als overspanning, angst, depressie, en burnout is een serieus probleem in Nederland. Het komt veel voor, eenderde van het langdurige verzuim is het gevolg van psychische problematiek, en het kost de samenleving jaarlijks 2,7 miljard euro. Behalve kostbaar is het ook heel vervelend voor alle betrokkenen. Voor werkgevers die een zieke werknemer moeten vervangen. Voor collega’s die moeten zorgen dat op het werk alles gewoon doorgaat. En vooral ook voor de werknemer zelf, met wie het niet goed gaat, en die kans loopt om zijn werk te verliezen.

Bij overspanning, wat vermoedelijk de lichtste psychische aandoening is, blijven werknemers doorgaans langer dan 100 dagen thuis. Ongeveer 20 procent van hen is na een jaar nog niet hersteld. Vooral hun toekomst ziet er somber uit, want wie niet binnen zes maanden weer aan de slag gaat, heeft een grote kans zijn baan te verliezen. En dat heeft verstrekkende gevolgen. Het betekent namelijk ook het verlies van alle goede dingen die werk met zich meebrengen zoals dagstructuur, inkomen, groei en ontwikkeling, sociale contacten, afleiding, status en identiteit. Kortom, ziekteverzuim door psychische oorzaken is een serieus probleem voor iedereen. Daarom is het wonderlijk dat er niet al veel meer onderzoek is gedaan naar hoe we mensen met psychische problemen zo snel mogelijk weer aan het werk kunnen krijgen. En dat werkwijzen waarvan we weten dat ze werken nog zo weinig gebruikt worden in de praktijk.

Foto: Natuur & Milieu (cc)

Jeugdzorg moet redenen onvrede onder ogen zien

ANALYSE - Het publieke debat over de jeugdzorg is niet altijd even constructief, schreven Erik Gerritsen en Jasper Zuure recent. Het is moeilijk om het daarmee oneens te zijn. Wat ontbreekt, is een reflectie op de oorzaken. We moeten dieper kijken om de redenen van de onvrede te doorgronden.

Naar mijn oordeel maken drie nauw samenhangende factoren de jeugdzorg bij uitstek kwetsbaar. Ten eerste dat Bureau Jeugdzorgbestuurders te vaak pretenderen ‘de’ oplossing te kennen voor allerhande mediagenieke incidenten. Ten tweede dat Bureau Jeugdzorgmedewerkers gewrongen zitten in een complex samenspel van vrijwillige en verplichte zorg. En ten derde dat de opdracht en taken van Bureau Jeugdzorg te vaag zijn.

Jeugdzorgbestuurders propageren maar al te vaak oplossingen van het kordate type. Zo pleitte Erik Gerritsen van Bureau Jeugdzorg Amsterdam een tijd terug voor gedwongen anticonceptie bij risicomoeders en Jan-Dirk Sprokkereef, bestuurder van Bureau Jeugdzorg in Utrecht, voor een psychologische test bij ouders in vechtscheiding situaties. Zo rolden de voorbije jaren herhaald ‘oplossingen’ voor doorgaans acute en in de media breed uitgemeten problemen over tafel. Vanuit een politiek oogpunt zeker begrijpelijk.

Mediagenieke oplossingen gaan voorbij aan de complexe praktijk

Het probleem is dat dergelijke voorstellen voorbij gaan aan de complexiteit van het werk zelf. Wie met de voeten in de klei staat, weet dat er geen eenvoudige oplossingen zijn voor deze problemen. Voordat een vrouw zwanger wordt accuraat inschatten of zij negen maanden later inadequaat zal ouderen, is onmogelijk. Risico inschatten kan immers alleen goed op de korte termijn. Een psychologische test voor ouders in een vechtscheidingen? Het klinkt mooi, maar die is er gewoonweg niet.

Foto: Tax Credits (cc)

Geld is ook niet alles, weten wij economen nu

ACHTERGROND - Wij economen, zijn de architecten van de bonuscultuur die de financiële sector naar de afgrond heeft geleid. Excuses daarvoor. We dachten het beste uit mensen te kunnen halen door hen financieel te prikkelen. Maar betekenisvol werk, waardering en uitdaging blijken belangrijker dan geld.

Dat financiële prikkels lang niet altijd positief uitwerken, blijkt uit het ‘kaarsexperiment’. De proefpersonen krijgen de opdracht om een brandende kaars aan een muur te bevestigen zonder dat het kaarsvet op de tafel eronder druppelt. Om de opdracht te kunnen uitvoeren, krijgen de respondenten naast de brandende kaars, ook lucifers en een doosje punaises als attributen aangeboden. De deelnemers aan het experiment worden in twee groepen verdeeld die afzonderlijk van elkaar opereren: één groep die een financiële beloning krijgt als ze zo snel mogelijk de oplossing vindt, en één groep die geen beloning ontvangt.

Wat blijkt? De eerste groep heeft gemiddeld 3,5 minuut langer nodig om het probleem op te lossen dan de groep zonder beloning. De reden? Financiële beloningen blijken het creatieve denkproces negatief te beïnvloeden. Belangrijker dan de oplossing van de opgave – bevestig het doosje waarin de punaises zaten aan de muur onder de brandende kaars – is de observatie dat betekenisvol werk, waardering en uitdagingen net zo goed, zo niet een belangrijker rol spelen in het motiveren van mensen.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Bied slachtoffers pas spreekrecht als dader schuldig is bevonden

ACHTERGROND - Om burgers meer vertrouwen te geven in de rechtspraak mogen slachtoffers van staatssecretaris Teeven zich ook gaan uitspreken over de straf die zij voor de dader in gedachten hebben. Maar dat mag van de Teldersstichting (wetenschappelijk bureau van de VVD) pas nadat de verdachte is schuldig is bevonden, anders is het niet eerlijk voor de dader.

Als het aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie ligt, wordt het spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven binnenkort uitgebreid met een adviesrecht. Momenteel mogen slachtoffers tijdens de terechtzitting alleen vertellen wat het strafbare feit voor impact op hun persoonlijke leven heeft gehad. Over de schuld van de verdachte, het bewijs en de gewenste straf mogen zij niets zeggen. Het adviesrecht dat aan het spreekrecht van het slachtoffer wordt toegevoegd, moet hier verandering in brengen.

Het wetsvoorstel van Teeven roept veel kritiek op. Het commentaar richt zich op het feit dat emoties van het slachtoffer niet in de rechtszaal thuishoren en dat voor het slachtoffer de illusie wordt gecreëerd dat hij invloed heeft op de uiteindelijke straf. Deze kritiek is terecht vanwege de manier waarop staatssecretaris Teeven het spreekrecht voor slachtoffers wil uitbreiden. Maar dat betekent niet dat we uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers maar moeten nalaten.

Foto: IISG (cc)

Werklozen zijn schuldig tot tegendeel bewezen is

ACHTERGROND - Voor werklozen geldt tegenwoordig een heus werkloosheidsethos. Van bovenaf wordt opgelegd hoe zij zich dienen te gedragen bij hun zoektocht naar een nieuwe baan. Want enkel zijzelf zijn verantwoordelijk voor hun werkloze bestaan, vond Bram van Vulpen in zijn onderzoek.

De moralisering van burgerschap lijkt inmiddels ook plaats te vinden ten aanzien van werkloosheid, waarbij van bovenaf een visie op het goede leven wordt verkondigd en opgelegd. Deze hiërarchische moralisering (Tonkens, 2006: 18) heeft ethische regels opgesteld over het gedrag waarmee werklozen horen te re-integreren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Voor mijn onderzoek naar de betekenis van deze hiërarchische moraal voor arbeidsgeschikte werklozen bestudeerde ik zelfhulpboeken voor werklozen en het digitale tijdschrift ‘Werkblad’ van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Werklozen moeten positief in het leven staan

In het verkondigde werkloosheidsethos ligt de focus op cognitieve technieken die worden vereist om opnieuw de arbeidsmarkt te kunnen betreden. Kortgezegd is een deugdzame werkloze een optimistisch, actief, autonoom en open individu. Hij beschikt over een goede zelfdiscipline en zelfkennis en weet zich op unieke wijze te presenteren. Werklozen moeten positief in het leven staan en zich niet laten afleiden door emoties als somberheid, verdriet, woede of paniek die het gevolg kunnen zijn van het ontslag, weinig aanbod van werk en afwijzingen op sollicitaties. Deze ‘negatieve’ gevoelens beschouwt men als een belemmering in de voortgang van de re-integratie. Een persoon op zoek naar een baan dient rationeel te handelen en z’n emoties te beheersen, verondersteld wordt dat negatieve emoties enkel het proces vertragen.

Foto: Bjorn Hermans (cc)

Applaus voor Teeven voor bemiddeling in strafzaken

ANALYSE - Woensdag gaf staatssecretaris Teeven het startsein voor vijf proeven met herstelbemiddeling in het strafrecht. Bijzonder, vanwege het draagvlak bij het OM en in de rechtspraak. En terecht, want bemiddeling is een bewezen manier van conflicten oplossen. Teeven verdient dan ook applaus.

Herstelbemiddeling – ook wel mediation of bemiddeling genoemd – is een vertrouwelijk gesprek tussen dader en slachtoffer, begeleid door een onafhankelijke bemiddelaar. De bemiddeling vindt alleen plaats als slachtoffer en dader dat willen, en op voorwaarde dat de dader zijn rol in de zaak erkent. Doel van het gesprek is het komen tot afspraken tussen de betrokkenen over gedrag en eventueel een schadevergoeding. Deze afspraken worden in de meeste gevallen vastgelegd in een zogeheten vaststellingsovereenkomst.

Een voorbeeld uit de praktijk: vanaf het eerste moment dat zij boven elkaar wonen, hebben M. en P. ruzie over lopen op de trap, harde muziek en slaan met de deuren. De ruzie escaleert in een scheldpartij en P. grijpt M. bij de keel, waarop deze aangifte doet. In plaats van de zaak te laten voorkomen, besluit het OM een poging tot bemiddeling te laten doen. Tijdens het bemiddelingsgesprek vertelt P. te zijn geschrokken van zijn gedrag; hij zegt geen gewelddadig persoon te zijn. M., die nu erg bang is in haar huis, geeft toe dat zij ook haar aandeel heeft gehad in de escalatie. P. biedt zijn excuses aan en zegt met een hulpverlener te willen praten over zijn reactie. Ook maken P. en M. afspraken over hoe elkaar op de hoogte te stellen van geluidsoverlast.

Foto: Oscar Anjewierden (cc)

Behandeling in justitiële jeugdinrichting vermindert recidive

ACHTERGROND - Volgens Jo Hermanns is het opsluiten van jongeren slecht, aangezien de helft van de jongeren twee jaar na vrijlating opnieuw een ernstig misdrijf zou plegen. Maar de cijfers wijzen juist op vermindering van recidive na een behandeling in de jeugdinrichting, zegt Jaap Nagtegaal.

Ruim de helft van de vertrokken jongeren is, zoals Jo Hermanns stelt, inderdaad binnen twee jaar na het vertrek uit de jeugdinrichting opnieuw verdacht van een ernstig strafbaar feit. In 2009 vertrokken zo’n 2000 jongeren (recidivemonitor 2013, WODC). Van deze groep bleek twee jaar na het vertrek 51,7 procent opnieuw verdacht.

Er is echter een groot verschil tussen jongeren die kort in de jeugdinrichting blijven en zij die er langer dan een jaar verblijven. De kort verblijvende jongeren zitten er als ‘preventief gehechten’: zij zijn nog niet veroordeeld en worden in principe zo snel mogelijk geschorst uit de jeugdinrichting, tenzij er een zeer belangrijke reden is om dit niet te doen. In 2009 verbleef driekwart van de jongeren minder dan 3 maanden in de inrichting. Vaak is dat minder dan een maand. Recidivecijfers bij deze grote groep zijn hoog (52,3 procent). Maar kunnen we van de inrichtingen bij deze jongeren verwachten dat tijdens het korte verblijf een belangrijke gedragsverandering wordt bewerkstelligd? Dat zou vreemd zijn.

Foto: Colby Stuart (cc)

Burgerinitiatieven in zorg nog schaars

ACHTERGROND - Door de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn gemeenten zich meer gaan richten op ondersteuning van burgerinitiatieven. Burgers hebben zich verenigd rond collectieve inkoop van energie, behoud van bibliotheken en zwembaden en de inrichting van het eigen woongebied.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau voert de tweede evaluatie van de Wmo (2010 t/m 2012) uit. Eén deelrapport beschrijft een verkenning van vrijwillige inzet en burgerinitiatieven in vijf gemeenten. We beperken ons hier tot bevindingen uit dat rapport. Het eindrapport verschijnt in 2014. Een voorzichtige, voorlopige conclusie: het wemelt niet van de ondersteuningsinitiatieven.

Vorig jaar gingen we op zoek naar ‘ondersteuningsinitiatieven’: lokale initiatiefgroepen die op overwegend vrijwillige basis mensen met een participatiebeperking ondersteunen, en daar als groep de regie over voeren. Denk aan eetgroepen, klussen- en vervoersdiensten, maar ook de zorgcoöperaties die in Nederland hun opgang doen.

Moeilijk kon die zoektocht toch niet zijn. De Boer et al. schreven recentelijk dat het in de Nederlandse zorg ‘wemelt’ van de initiatieven. Wel voegden ze er eerlijkheidshalve aan toe dat de omvang ervan nou ook weer niet moet worden overdreven. Wij beamen vooral dat laatste. We zochten naar gemeenten waar meerdere initiatieven actief waren en niet naar het bekende succesverhaal. Dit bleek niet makkelijk. Uiteindelijk selecteerden we vijf gemeenten in verschillende delen van het land. Twee (wijken van) grote steden, een middelgrote stad en twee krimpgemeenten op het platteland. We spraken er met initiatiefnemers, beleidsmakers en welzijnswerkers.

Foto: Adam Foster (cc)

Biseksuele werknemers vaker gepest op het werk

ACHTERGROND - Hebben lesbische, homoseksuele of biseksuele werknemers een andere werkbeleving dan heteroseksuelen? Het antwoord is ‘nee’ voor lesbische en homoseksuele werknemers, en ‘ja’ voor biseksuele werknemers. Meer aandacht voor deze groep en een goed diversiteitsbeleid op de werkvloer kunnen helpen.

In tegenstelling tot enkele hardnekkige stereotypen zijn het niet alleen de kappers en de politieagentes. Ook 2 procent van de bouwvakkers, 5 procent van het winkelpersoneel en 7 procent van de docenten in Nederland is lesbisch, homo- of biseksueel (LHB). Uit eerdere onderzoeken en van belangenorganisaties komen geluiden over problemen op de werkvloer onder LHB-werknemers naar voren (zie bijvoorbeeld Bos en Sandfort 1998Keuzenkamp en Oudejans 2010Van der Klein et al. 2009Workplace Pride Foundation 2012). Het SCP onderzocht, in het eerste landelijk representatieve onderzoek naar seksuele oriëntatie en werk, of LHB-werknemers in Nederland anno 2012 verschillen in werkbeleving van heteroseksuele werknemers (Kuyper 2013).

Wat blijkt? Lesbische en homoseksuele werknemers zijn net werknemers. Ze zijn even tevreden over hun baan en hebben niet vaker het idee dat zij minder kansen of mogelijkheden hebben. Ze rapporteren evenveel conflicten, intimidatie, ongewenste seksuele aandacht, lichamelijk geweld en pesten op het werk. Tevens hebben ze net zo vaak een burn-out en verzuimen ze evenveel dagen.

Foto: Fabio Bruna (cc)

Kinderarbeid bestaat in Nederland, maar daar word je hard van

ACHTERGROND - Tegenwoordig wordt het kind opgevoed als jonge autonome consument die zijn eigen broek ophoudt. Dat hij daarvoor hard moet werken onder slechte omstandigheden nemen we met z’n allen zonder morren voor lief. Dat het kind zich sociaal verplicht voelt om luxe gadgets aan te schaffen, ook.

Fokke en Sukke besloten kortgeleden op de achterpagina van de NRC de Veiligheidsraad bijeen te roepen: ‘De Albert Heijn heeft kindvakkenvullers ingezet … in de supermarktoorlog’!  Het zou zomaar een oproep kunnen zijn die gebaseerd is op ons boek over werkende kinderen in Nederland. Voor dit boek deden we onderzoek onder ongeveer 2600 leerlingen tussen de twaalf en vijftien jaar oud op vwo-, havo- en vmbo-scholen, met een ruime spreiding over het land. Wat wij ons niet realiseerden bij de opzet van het onderzoek en bij het verzamelen van het materiaal, bleek bij de analyse. Ongeveer 300.000 pubers van de circa 750.000 in die cohorte werkt voor geld. Het meest opmerkelijke van de gegevens is dat ongeveer een derde daarvan de wetgeving op kinderwerktijden en arbeidsvoorwaarden overtreedt. Formeel kan men dan ook concluderen dat Nederland om en nabij de 100.000 kindarbeiders heeft.

Joop van de Ende werkte ook als kind en kijk eens hoe ver die het heeft geschopt

Foto: Oscar Anjewierden (cc)

Opsluiten is slecht, niets doen beter en begeleiden best

ANALYSE - In Nederland kunnen jongeren tussen twaalf en achttien jaar in een Justitiële Jeugdinrichting worden geplaatst. Maar de detentie blijft onverminderd hoog. Door anders te werken, met meer betrokkenheid, pedagogisch perspectief en continuïteit in de hulpverlening is verbetering mogelijk.

Jaarlijks worden 1900 jongeren van twaalf jaar en ouder voor kortere (enkele weken) of langere (enkele jaren) tijd  in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) gedetineerd. De meesten hebben een ernstig geweldsmisdrijf, een serieus vermogensdelict of een zedendelict gepleegd.

Opsluiting in een inrichting alleen brengt jongeren niet in het gareel

Behalve om te straffen ter verhoging van de veiligheid van de samenleving, is de vrijheidsbeneming bedoeld om ervoor zorgen dat de gedetineerde jongere, via heropvoeding, behandeling en begeleiding, zodanig wordt beïnvloed dat hij geen of minder delicten meer zal (willen) plegen.

De Justitiële Jeugdinrichtingen slagen er niet goed in om jongeren weer in het gareel te krijgen. Uit de landelijke recidivemonitor van het WODC (pdf) blijkt bijvoorbeeld dat ruim de helft van de gestrafte jongeren binnen twee jaar na vertrek weer een ernstig misdrijf pleegt. Nu zeggen cijfers niet alles, maar de hoop dat de JJI een positieve bijdrage kan leveren aan het leven en welzijn van de in de inrichting verblijvende jongeren en aan de veiligheid van de samenleving dient in ieder geval getemperd te worden.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Samenleving snakt naar correctie van hebzucht aan top

ANALYSE - Voor het eerst sinds begin 2008 worden Nederlanders meer in beslag genomen door economische problemen dan door de problemen van het samenleven ofwel de omgangsvormen. Hoe weten we dat en wat betekent het? Paul Dekker en Josje den Ridder van het Sociaal Cultureel Planbureau onderzochten het.

Begin 2008 startten we ons Continu Onderzoek burgerperspectieven. Sindsdien wordt elk kwartaal aan een representatieve steekproef van Nederlandstaligen gevraagd: ‘Wat vindt u op dit moment de grootste problemen in ons land? Waar bent u zeer negatief of boos over of waar schaamt u zich voor als het om de Nederlandse samenleving gaat? Wilt u met enkele trefwoorden de belangrijkste problemen aangeven?’ Door te verwijzen naar boosheid en schaamte vermijden we dat mensen de vraag als een kennisvraag gaan beantwoorden (‘wat was ook alweer het grootste probleem?’).

Negen op de tien ondervraagden kan minstens één onderwerp bedenken op de vraag naar wat goed gaat in het land. Dat lukt minder goed als de respondenten gevraagd wordt waar ze trots of blij over zijn; ongeveer twee derde geeft dan één of meer onderwerpen aan. De zorgen over omgangsvormen en samenleven groeperen we in één categorie, hetzelfde doen we met zorgen over economie en inkomen.

Vorige Volgende