Sociale Vraagstukken

288 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Adam Foster (cc)

Biseksuele werknemers vaker gepest op het werk

ACHTERGROND - Hebben lesbische, homoseksuele of biseksuele werknemers een andere werkbeleving dan heteroseksuelen? Het antwoord is ‘nee’ voor lesbische en homoseksuele werknemers, en ‘ja’ voor biseksuele werknemers. Meer aandacht voor deze groep en een goed diversiteitsbeleid op de werkvloer kunnen helpen.

In tegenstelling tot enkele hardnekkige stereotypen zijn het niet alleen de kappers en de politieagentes. Ook 2 procent van de bouwvakkers, 5 procent van het winkelpersoneel en 7 procent van de docenten in Nederland is lesbisch, homo- of biseksueel (LHB). Uit eerdere onderzoeken en van belangenorganisaties komen geluiden over problemen op de werkvloer onder LHB-werknemers naar voren (zie bijvoorbeeld Bos en Sandfort 1998Keuzenkamp en Oudejans 2010Van der Klein et al. 2009Workplace Pride Foundation 2012). Het SCP onderzocht, in het eerste landelijk representatieve onderzoek naar seksuele oriëntatie en werk, of LHB-werknemers in Nederland anno 2012 verschillen in werkbeleving van heteroseksuele werknemers (Kuyper 2013).

Wat blijkt? Lesbische en homoseksuele werknemers zijn net werknemers. Ze zijn even tevreden over hun baan en hebben niet vaker het idee dat zij minder kansen of mogelijkheden hebben. Ze rapporteren evenveel conflicten, intimidatie, ongewenste seksuele aandacht, lichamelijk geweld en pesten op het werk. Tevens hebben ze net zo vaak een burn-out en verzuimen ze evenveel dagen.

Foto: Fabio Bruna (cc)

Kinderarbeid bestaat in Nederland, maar daar word je hard van

ACHTERGROND - Tegenwoordig wordt het kind opgevoed als jonge autonome consument die zijn eigen broek ophoudt. Dat hij daarvoor hard moet werken onder slechte omstandigheden nemen we met z’n allen zonder morren voor lief. Dat het kind zich sociaal verplicht voelt om luxe gadgets aan te schaffen, ook.

Fokke en Sukke besloten kortgeleden op de achterpagina van de NRC de Veiligheidsraad bijeen te roepen: ‘De Albert Heijn heeft kindvakkenvullers ingezet … in de supermarktoorlog’!  Het zou zomaar een oproep kunnen zijn die gebaseerd is op ons boek over werkende kinderen in Nederland. Voor dit boek deden we onderzoek onder ongeveer 2600 leerlingen tussen de twaalf en vijftien jaar oud op vwo-, havo- en vmbo-scholen, met een ruime spreiding over het land. Wat wij ons niet realiseerden bij de opzet van het onderzoek en bij het verzamelen van het materiaal, bleek bij de analyse. Ongeveer 300.000 pubers van de circa 750.000 in die cohorte werkt voor geld. Het meest opmerkelijke van de gegevens is dat ongeveer een derde daarvan de wetgeving op kinderwerktijden en arbeidsvoorwaarden overtreedt. Formeel kan men dan ook concluderen dat Nederland om en nabij de 100.000 kindarbeiders heeft.

Joop van de Ende werkte ook als kind en kijk eens hoe ver die het heeft geschopt

Foto: Oscar Anjewierden (cc)

Opsluiten is slecht, niets doen beter en begeleiden best

ANALYSE - In Nederland kunnen jongeren tussen twaalf en achttien jaar in een Justitiële Jeugdinrichting worden geplaatst. Maar de detentie blijft onverminderd hoog. Door anders te werken, met meer betrokkenheid, pedagogisch perspectief en continuïteit in de hulpverlening is verbetering mogelijk.

Jaarlijks worden 1900 jongeren van twaalf jaar en ouder voor kortere (enkele weken) of langere (enkele jaren) tijd  in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) gedetineerd. De meesten hebben een ernstig geweldsmisdrijf, een serieus vermogensdelict of een zedendelict gepleegd.

Opsluiting in een inrichting alleen brengt jongeren niet in het gareel

Behalve om te straffen ter verhoging van de veiligheid van de samenleving, is de vrijheidsbeneming bedoeld om ervoor zorgen dat de gedetineerde jongere, via heropvoeding, behandeling en begeleiding, zodanig wordt beïnvloed dat hij geen of minder delicten meer zal (willen) plegen.

De Justitiële Jeugdinrichtingen slagen er niet goed in om jongeren weer in het gareel te krijgen. Uit de landelijke recidivemonitor van het WODC (pdf) blijkt bijvoorbeeld dat ruim de helft van de gestrafte jongeren binnen twee jaar na vertrek weer een ernstig misdrijf pleegt. Nu zeggen cijfers niet alles, maar de hoop dat de JJI een positieve bijdrage kan leveren aan het leven en welzijn van de in de inrichting verblijvende jongeren en aan de veiligheid van de samenleving dient in ieder geval getemperd te worden.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Samenleving snakt naar correctie van hebzucht aan top

ANALYSE - Voor het eerst sinds begin 2008 worden Nederlanders meer in beslag genomen door economische problemen dan door de problemen van het samenleven ofwel de omgangsvormen. Hoe weten we dat en wat betekent het? Paul Dekker en Josje den Ridder van het Sociaal Cultureel Planbureau onderzochten het.

Begin 2008 startten we ons Continu Onderzoek burgerperspectieven. Sindsdien wordt elk kwartaal aan een representatieve steekproef van Nederlandstaligen gevraagd: ‘Wat vindt u op dit moment de grootste problemen in ons land? Waar bent u zeer negatief of boos over of waar schaamt u zich voor als het om de Nederlandse samenleving gaat? Wilt u met enkele trefwoorden de belangrijkste problemen aangeven?’ Door te verwijzen naar boosheid en schaamte vermijden we dat mensen de vraag als een kennisvraag gaan beantwoorden (‘wat was ook alweer het grootste probleem?’).

Negen op de tien ondervraagden kan minstens één onderwerp bedenken op de vraag naar wat goed gaat in het land. Dat lukt minder goed als de respondenten gevraagd wordt waar ze trots of blij over zijn; ongeveer twee derde geeft dan één of meer onderwerpen aan. De zorgen over omgangsvormen en samenleven groeperen we in één categorie, hetzelfde doen we met zorgen over economie en inkomen.

Foto: Eugene Phoen (cc)

Nederlands prostitutiebeleid is mislukt

ACHTERGROND - De opheffing van het bordeelverbod heeft niet tot de verwachte resultaten geleid. Dat kan ook niet zolang de overheid de maatschappelijke werkelijkheid negeert en de sekswerkers geen stem geeft in het beleid. Het huidige emotionele debat over prostitutie helpt niet om die situatie te veranderen.

Hoe ga je om prostitutie? Met die vraag worstelt elke overheid, waar ook ter wereld. Het resultaat van die worsteling is in de westerse wereld globaal vertaald in vier beleidsregimes, die sekswerkers en klanten criminaliseren (VS, Ierland en Italië), klanten criminaliseren (Zweden, Noorwegen, Finland), seksbedrijven geheel of gedeeltelijk legaliseren (Nederland, Oostenrijk en Duitsland), of specifieke op prostitutie gerichte wetgeving afschaffen (Nieuw Zeeland, Australië). Meestal is de wetgeving van een land een mengvorm van deze ideaaltypen.

Opheffing van bordeelverbod moest misdaad en overlast bestrijden

In de vier grote steden van Nederland zijn per dag ongeveer 2200 sekswerkers actief. Dat cijfer is gebaseerd op de telling van het aantal sekswerkers dat op een bepaalde datum op een bepaalde locatie werkzaam is. Gezien de enorme mobiliteit onder sekswerkers, zowel geografisch (tussen type bedrijven, steden en landen) als beroepsmatig (tussen sectoren) en vanwege de werktijden (perioden van werken afgewisseld met niet werken), is een uitspraak over de landelijke cijfers een uiterst hachelijke zaak, waaraan wij ons niet wagen. Wel durven we te beweren dat een landelijk dagcijfer van 20 duizend sekswerkers, zoals in de internationale literatuur vaak wordt genoemd, overtrokken is.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Waarom zouden wijkteams beter en goedkoper zijn?

ANALYSE - Gemeenten zijn zich aan het voorbereiden op transities in het sociale beleid. Er wordt veel verwacht van sociale wijkteams, die laagdrempelige en generalistische hulp moeten geven, met een beroep op eigen kracht. De verwachtingen zijn hooggespannen. Wordt het ook beter en goedkoper?

De verantwoordelijkheid voor coherent sociaal beleid ligt bij de gemeenten. Er zijn hierbij hoge verwachtingen van een buurtgericht aanbod van hulp. De buurt wordt gezien als de juiste schaalgrootte om dienstverlening beter te verbinden, om de burger meer te betrekken en om de vraag naar ‘duurdere’ voorzieningen te voorkomen. Onder verschillende noemers als sociale wijkteams of buurtteams wordt hier hard aan gewerkt (VNG 2013).

In wijkteams wordt laagdrempelige, generalistische hulp georganiseerd. De eigen kracht en het eigen informele netwerk van cliënten spelen een belangrijke rol. Mogelijke begeleiding wordt zoveel mogelijk aangeboden vanuit netwerken in de buurt. Iedere gemeente organiseert dat weer anders, zoals de verschillende beslissingsbevoegdheden van een buurtteam, de grootte van het gebied, de gerichtheid op jeugd en gezin en dergelijke. Ook kan per wijk de aard van de problematieken nogal verschillen.

De verwachtingen van gemeenten omtrent de buurtteams zijn hoog: met minder geld betere ondersteuning leveren. Het is nog niet duidelijk welke efficiency winst ingeboekt kan worden door het werk van de buurtteams. Sommigen stellen dat 25% efficiencywinst te behalen is maar daarbij wordt vooral geredeneerd vanuit zware gezinsproblematiek, met erg veel betrokken partijen. Tot nu toe verrichte MKBA’s zijn indicatief, gestoeld op schaarse kengetallen en noemen bedragen die niet altijd verbonden zijn aan echte geldstromen. Voor een evaluatie van de Utrechtse buurtteams Jeugd & gezin en de buurtteams Krachtig hebben we daarom gekeken naar daar waar het gebeurt: bij de individuele cliënten die ondersteuning nodig hebben.  Op welke manier kunnen buurtteams beter en goedkoper zijn?

Foto: Stefan Koopmanschap (cc)

Beledig de mantelzorger niet

ACHTERGROND - De Goudse zorginstelling Vierstroom wil familieleden van inwoners ‘moreel verplichten’om minstens vier uur per maand mantelzorg te verlenen. Op het eerste gezicht lijkt dat een logische beleidskeuze. Maar pas op, gemotiveerde mantelzorgers kunnen zich licht beledigd voelen.

Dankzij meer mantelzorg kunnen professionele medewerkers zich focussen op de kerntaak, namelijk het verzorgen van de inwoner. Vrijwillige medewerkers (al dan niet familie) helpen bij de nevenactiviteiten die noodzakelijk zijn om het leven in het tehuis  aangenamer te maken. En de band van de inwoner met de familie wordt sterk gehouden, zodat de kans op vereenzaming verkleint. Er is dus weinig discussie dat mantelzorg nuttig en nodig is. Vele organisaties worstelen echter met de vraag hoe mensen gestimuleerd kunnen worden om mantelzorg te bieden. En om een beleid ter zake te kunnen ontwikkelen, hebben zorginstellingen een zicht nodig op de motivatie die mantelzorgers drijft. Die motivatie blijkt niet onder één noemer te vangen, zo blijkt uit het onderzoek in het kader van een recente excellente masterproef van Tom Verhaeghe en Lara Devos (Hogeschool/Universiteit Gent).

Vier verschillende typen mantelzorgers

Er werden vier zogenaamde ‘motivatieprofielen’ van mantelzorgers in de Vlaamse ouderenzorg vastgesteld. Ten eerste, de task-bounded affectionate, een mantelzorger die zorgtaken opneemt vanuit een sterke emotionele band met de zorgbehoevende. Hij heeft daarbij een duidelijk doel, namelijk de levenskwaliteit van het familielid op peil helpen houden. Dit type mantelzorger is zeer geïnteresseerd in alle aspecten van het zorgproces (dus ook de gespecialiseerde zorgtaken), en wil daarom zijn steentje bijdragen op vele vlakken. De impure altruist handelt vanuit een normatief kader dat gebaseerd is op menslievendheid en liefdadigheid, maar kan dit pas opbrengen wanneer hij het gevoel heeft gewaardeerd te worden voor het geleverde werk. Persoonlijke voldoening en af en toe een schouderklop zijn zeer belangrijk. Het derde type mantelzorger, de impure rationalist, zorgt voor het familielid vanuit een zeker eigenbelang (goede levenskwaliteit helpen garanderen ). Maar hij beseft tegelijkertijd dat dit een belangrijke maatschappelijke opdracht is, omdat ons zorgsysteem met zijn grote financiële maatschappelijke kost nood heeft aan dergelijke vrijwillige ondersteuning. Het vierde type is de duty-bounded affectionate. Hij verleent mantelzorg vanuit een zekere vanzelfsprekendheid, en is er van overtuigd dat de naaste dat ook voor hem zou hebben gedaan. Er is sprake van een soort normatieve druk: ‘het hoort zo’.

Foto: ArcheoNet Vlaanderen (cc)

Betrek kerken meer bij Wmo

OPINIE - Kerken zijn nauwelijks in beeld bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat is jammer, want kerken beschikken nog altijd over een wijdvertakt netwerk en doen al veel dat aansluit bij de Wmo. Overheden en maatschappelijke instellingen hoeven geen koudwatervrees te hebben.

Zijn kerken van belang in het kader van de Wmo? Velen zullen zich deze vraag niet eens stellen, laat staan dat zij de vraag bevestigend zullen beantwoorden. Dat is niet verbazingwekkend en vandaar dat in vele gemeentelijke beleidsnota’s kerken niet of slechts terloops voorkomen. Op het terrein van zorg en welzijn zijn kerken immers grotendeels uit het publieke domein verdwenen. Ook al zijn de meeste zorg- en welzijninstellingen wel vanuit kerken ontstaan of op initiatief van sociaal bewogen christenen.

Vanaf de jaren zestig zijn kerken echter op afstand komen te staan van deze instellingen als gevolg van toenemende overheidssubsidiëring, professionalisering en schaalvergroting die ook een veralgemenisering met zich bracht. Gevoegd bij de algemene trend van ontkerkelijking is het gevolg dat de bekendheid met wat kerken doen sterk verminderd. Vanuit waar het in de Wmo omgaat, participatie van mensen in de samenleving, doe ik de aanbeveling aan gemeentebesturen om kerken te betrekken bij de Wmo. Het gaat mij dus niet om herovering van terrein door kerken. Dat is niet wenselijk en ook niet mogelijk.

Foto: FaceMePLS (cc)

Rotterdamwet: gedragseis voor bewoners?

ACHTERGROND - In september vergadert de Tweede Kamer over de ‘Rotterdamwet’. Daarmee mogen mensen met lagere inkomens geweerd worden uit bepaalde wijken. Maar: ook mensen die eerder voor overlast hebben gezorgd, of zelfs hun kinderen, mogen geweigerd worden voor een woning. Is dat wel verstandig?

De Rotterdamwet (formeel: Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) biedt gemeenten een pakket van maatregelen om de leefbaarheid en veiligheid in aangewezen aandachtswijken te verbeteren. Momenteel geldt de wet alleen in vijf Rotterdamse wijken, maar andere gemeenten zijn geïnteresseerd. De Rotterdamwet is omstreden vanwege de ‘inkomenseis’, waarmee huishoudens met lage inkomens (vooral uitkeringsgerechtigden) kunnen worden geweerd uit kwetsbare wijken. Daar komt nu mogelijk een nieuw controversieel element bij: een ‘gedragseis’ (mijn term). Dit houdt in dat gemeenten in de aangewezen aandachtswijken potentiële huurders en hun gezinsleden (ook kinderen ouder dan 12 jaar) mogen gaan weigeren op grond van criminele activiteiten of overlastgevend gedrag in het verleden.

Met het SCP-rapport over de krachtwijken (‘geen gunstig effect meetbaar’) in het geheugen, moeten we waken voor de ‘nog harder aanpakken’-reflex. Ten behoeve van een gedegen afweging bespreek ik enkele kanttekeningen bij de gedragseis en betoog ik dat de inkomenseis moet worden heroverwogen.

Het is risicomanagement dat geen problemen oplost

Foto: James Cridland (cc)

Conformisme is handig beleidsinstrument

ACHTERGROND - Psychologisch en neurowetenschappelijk onderzoek laat zien hoe en waarom mensen zich laten beïnvloeden door het gedrag van anderen. Deze kennis over de werking van het brein kan helpen bij het bepalen van overheidsbeleid.

Een belangrijke rol van de overheid is om burgers ertoe te bewegen om gezonde, sociale en duurzame keuzes maken. Straffen en belonen is een veelgebruikte methode om tot zulk gedrag te motiveren. Iemand die te laat is met het invullen van z’n belastingformulier krijgt een boete en het inleveren van gloeilampen wordt beloond met een korting op spaarlampen. De dreiging van een straf of de verleiding van een korting resulteert echter niet per definitie in gedragsverandering en werkt soms zelfs averechts.1 De reden hiervoor is dat belonen of straffen de intrinsieke motivatie voor moreel gewenst gedrag doen afnemen. Dit is goed te zien in een studie in een kinderdagverblijf in Israël.2 Deze opvang besloot om ouders een boete te geven iedere keer als zij hun kind te laat ophaalden. Echter, in plaats van een vermindering van het aantal telaatkomers, leverde deze interventie een toename van het aantal kinderen op dat te laat werd opgehaald. De relatief kleine boete veranderde de intrinsieke norm van de ouders om op tijd te komen. Voor hen betekende de boete slechts dat op tijd komen eigenlijk niet zo belangrijk is: ze kunnen hun te late aankomst immers afkopen.

Slim gebruikmaken van de menselijke neiging zich te conformeren

Foto: Gerard Stolk (cc)

Moreel wangedrag en zelfbedrog van managers

ANALYSE - Bedrijven en organisaties vertonen nogal eens moreel wangedrag. Dat heeft vaak veel te maken met zelfbedrog. Hoogleraar bedrijfsethiek Wim Dubbink benadert het terugdringen van immoreel gedrag c.q. zelfbedrog in organisaties vanuit Kantiaans perspectief.

Het zal de meeste mensen weinig moeite kosten een opsomming te geven van bedrijven waar de laatste jaren sprake was van moreel wangedrag: Enron, BP (Deepwater Horizon), Siemens (steekpenningen), Ahold, World Online (aandelen emissie), Vestia/KPMG en InHolland. Wangedrag van organisaties komt niet alleen veel voor, het berokkent ook veel schade en leed. In het geval van Vestia ging het al om miljarden. Bij de ENRON-affaire ging het om een veelvoud daarvan en raakten bovendien veel particulieren hun pensioen kwijt. De gevolgen van wangedrag blijven ook lang niet altijd beperkt tot financiële schade. Menigmaal is er milieuschade of kost het mensenlevens, met de ramp bij Bhopal (Union Carbide) als extreem voorbeeld. Immoreel gedrag van mensen ligt vaak aan de basis van wangedrag van de organisatie. Ergens in de organisatie overtreedt iemand een wet of een interne regel, kijkt iemand weg bij problemen of handelt iemand anderszins onverschillig.

Dreigen met straf maakt medewerkers cynisch over moraal

Er bestaat sinds jaar en dag de nodige overeenstemming over de do’s and dont’s om immoreel handelen van managers in organisaties te voorkomen. Wat je zeker niet moet doen is in de beloningsstructuur mensen belonen voor immoreel gedrag. Bewust of onbewust komt dat nogal eens voor. Wat je ook niet moet doen is een mail rondsturen met de bedrijfscode en iedereen die zich niet aan de regels houdt, dreigen met straf en aansprakelijkheid. Dat maakt medewerkers alleen maar cynisch over moraal. Wat je zeker wel moet doen is managers (en anderen) onderin de organisatie de mogelijkheid bieden gemakkelijk informatie naar de top te sluizen. Ook is een bepaalde mate van controle altijd nodig.

Foto: ANWB Vrijwilligers (cc)

Beroepskrachten vervangen door vrijwilligers?

ACHTERGROND - In de thuiszorg, in buurthuizen, in de dagbesteding, bij opvoedondersteuningen en de wijkaanpak worden  beroepskrachten steeds vaker vervangen door vrijwilligers. Maar in hoeverre zijn beroepskrachten en vrijwilligers uitwisselbaar? Derde deel in een serie over de waarde van vrijwilligerswerk.

Het vervangen van beroepskrachten door vrijwilligers in door overheidssubsidie gedomineerde organisaties is niet uniek voor Nederland. We zien die verschuiving is alle Westerse verzorgingsstaten. Die is het gevolg van verminderde overheidsuitgaven, stimuleringsprogramma’s om burgers te activeren (sociale inclusie) door onder andere vrijwilligerswerk, en vormt een antwoord op de individualisering. Als resultaat verwachten we dan meer sociale cohesie. Pikant detail is overigens dat in de Verenigde Staten een omgekeerde beweging plaats vindt: in het kader van professionalisering wordt daar vrijwilligerswerk in de welzijnssector overgenomen door betaalde krachten.

Toegevoegde waarde van vrijwilligerswerk

Onderzoek naar de uitwisselbaarheid van beroepskrachten en vrijwilligers staat internationaal (en nationaal) in de kinderschoenen (Handy et al, 2008). Over het algemeen geldt de redenering dat wanneer geld schaars is er veel met vrijwilligers kan, terwijl wanneer vrijwilligers schaars zijn er veel met beroepskrachten moet. Omdat wij schaarse middelen, dan wel schaarse vrijwilligers, inhoudelijk slechte argumenten vinden om dergelijke beslissingen te nemen zijn wij gaan kijken naar: wat kan inhoudelijk beter door vrijwilligers, cq door beroepskrachten worden gedaan (onder de voorwaarde dat ze beide competent zijn om dat dan te doen). Op basis van literatuuronderzoek, expert-interviews en focusgroepen met beroepskrachten, vrijwilligers, beleidsmakers en bestuurders, en cliënten komen wij tot zes verschillen (Metz et al., 2012a), of redenen om voor vrijwilligers te kiezen.

Vorige Volgende