Marc van Oostendorp

281 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Abhi Sharma (cc)

Waarom zijn wij de enigen met taal?

RECENSIE - Taal heeft de mens veel gebracht: de naakte, zwakke aap die niet noemenswaardig kan rennen of verscheuren vinden we in grote – sommige zouden zeggen: veel te grote – aantallen over de gehele wereld, en er komen er nog steeds bij.  En dat komt waarschijnlijk voor een groot deel door de vele voordelen die de taal biedt.

Wanneer taal zo belangrijk is voor de evolutie van de menselijke soort, waarom zijn wij dan de enigen die taal hebben? Dat is de vraag die de taalkundigen Bob Berwick en Noam Chomsky stellen in hun onlangs verschenen boek Why only us?

Eén mogelijk antwoord is: wij zijn niet de enigen. Andere diersoorten – apen, dolfijnen, zangvogels – hebben op zijn minst een rudimentaire vorm van taal.
Maar volgens Berwick en Chomsky is dat niet juist: er is wel degelijk een essentieel verschil tussen menselijke taal en die dierencommunicatiesystemen.

Rotte appels en peren

Het begint er al mee dat menselijke taal volgens Berwick en Chomsky niet in de eerste plaats een communicatiesysteem is. Ze kan natuurlijk worden gebruikt voor communicatie – maar de auteurs wijzen erop dat dit voor ongeveer alle menselijk gedrag geldt, van lichaamshouding en kledingkeuze tot het koken van een fijn driegangendiner. Mensen zijn nu eenmaal sociale wezens die elkaar de hele tijd aan het interpreteren zijn, en daarom niets doen zonder te communiceren.

Foto: Peter Merholz (cc)

Crisis in de psychologie: nog maar een experiment

COLUMN - Blogs kunnen iets wat wetenschappelijke artikelen niet kunnen: de wanhoop van de onderzoeker laten zien. Neem het stuk dat de prominente Canadese sociaal psycholoog Michael Inzlicht onlangs publiceerde op zijn eigen website. “Ik voel dat de grond onder mijn voeten beweegt”, schreef hij daarop, “en ik weet niet meer wat werkelijk is en wat niet.” En: “De sociale psychologie verdient een nieuw begin. Maar waar moeten we beginnen? Waarvan ben ik het meest zeker en waar kan mijn scepsis eindigen?”

Waar lees je zulke kreten in de vakbladen? Nee, het gaat niet goed in de sociale psychologie. De ontmaskering van Diederik Stapel bleek slechts een van de voorboden van een veel diepere crisis. Kon je in zijn geval nog denken dat het ging om een enkeling wiens bizarre onderzoeksresultaten gewoon niet goed genoeg waren getoetst, nu blijkt een van de kernpunten van het vakgebied – een effect waarvan men meende dat het in allerlei condities en in allerlei laboratoria was getoetst – ineens onvindbaar.

Het gaat om het idee dat de mens beschikt over een eindige hoeveelheid wilskracht: als je het aan het ene besteedt, kun je het niet aanwenden voor iets anders.
Wie een uur naast een pot M&M’s heeft gezeten, waarvan zij niet mocht snoepen, kan zich er daarna lastiger toe zetten een ingewikkelde som tot het einde af te maken; ego depletion heet dat in de vakliteratuur.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De prijs die wij mensen voor taal betaald hebben: een slechter geheugen

VERSLAG - De vraag in hoeverre mensapen taal hebben, of kunnen leren, of in ieder geval rudimenten hebben van menselijke taal heeft de mensheid lang gefascineerd, en terecht. Het is evolutionair gezien heel wonderlijk dat wij zoiets zo ingewikkelds bezitten – daar moeten onze naaste verwanten toch op zijn minst al enkele sporen van laten zien?

Op het symposium over taal en getal waar ik nu ben is ook een van de grootste deskundigen op dit gebied aanwezig, de Japanse primatoloog Tetsuro Matsusawa. Hij gaf een fascinerende presentatie over decennia onderzoek naar de cognitieve vaardigheden van mensapen, die hij zowel in hun natuurlijke habitat overal ter wereld als in fraai geconstrueerde, de natuurlijke situatie zoveel mogelijk benaderende, omstandigheden heeft bestudeerd.

Zo kan hij nu laten zien dat chimpanzees kleurennamen kunnen leren. Of in ieder geval dat ze een spelletje kunnen spelen waarbij ze eerst een kleur te zien krijgen en daarna een rijtje Japanse karakters die kleurennamen weergeven, en dan feilloos het juiste karakter eruit kunnen kiezen; of omgekeerd: ze krijgen dan een karakter te zien en wijzen de juiste kleur aan. Zoals ze ook een spelletje kunnen spelen waarbij ze een aantal balletjes op het scherm zien en daarna het juiste getal kunnen aanwijzen.

Foto: Martin Clavey (cc)

De nadelen van populariseren

COLUMN - Er zijn weinig onderzoekers die openlijk twijfelen aan het nut van populariseren. Ik ken ze wel: mensen die denken dat we vooral zoveel mogelijk onderzoek moeten doen, en hoogstens af en toe communiceren met wetenschappers in andere vakgebieden. Die vinden dat je wanneer je met het publiek praat altijd teveel moet versimpelen en dat dit de toch al fragiele aanzien van ons vak bij de échte wetenschappers nog verder doet afbrokkelen.

De meerderheid vormen ze niet. Het officiële beleid van veel instanties – NWO, de universiteiten – is om contact met het publiek aan te moedigen: het wordt doorgaans gezien als de belangrijkste manier waarop geesteswetenschappen voor de samenleving nuttig kunnen worden gemaakt, kunnen worden ‘gevaloriseerd’.

Productie

Je zou zeggen: alle reden om je als jonge onderzoeker op dit o zo belangrijke onderdeel van het wetenschappelijk bedrijf te storten. Maar daar kun je toch ook grote twijfels bij hebben: het is de vraag of het wel zo goed is voor je wetenschappelijke loopbaan.

Daarover verscheen afgelopen week een interessant artikel in The Journal of Neuroscience.

De onderzoekster Susana Martinez Conde schreef een artikel over het Carl Sagan-effect: die beroemde Amerikaanse popularisator werd in de vroege jaren niet toegelaten tot de Amerikaanse National Academy of Sciences omdat hij te vaak optrad in de publieke ruimte – ook al valt gemakkelijk vast te stellen dat zijn wetenschappelijke productie niet onderdeed voor die van mensen die wel lid waren (hij publiceerde een wetenschappelijk artikel per maand!)

Foto: Valentina Powers (cc)

Baby’s die niet huilen horen het verschil tussen Frans en Arabisch

NIEUWS - Kinderen van een paar uur oud kunnen hun moedertaal al herkennen! Het is misschien geen zwaartekrachtsgolf, maar een dit weekeinde online geplaatst artikel uit Neuropsychologia – de officiële verschijningsdatum is pas in april – zorgde in ieder geval wel voor een rimpeling.

Een paar uur oud! Hoe weten we dat? Het is de onderzoekers gelukt door op een vernuftige manier nieuwe experimentele technieken in te zetten.

Om te beginnen kun je tegenwoordig vrij gemakkelijk en zonder al te veel belasting in iemands hersenen kijken, of in ieder geval zien waar relatief veel activiteit plaatsvindt. Je hoeft er alleen een bandje om het hoofdje te doen. En er zijn kennelijk genoeg ouders die zoiets geen probleem vinden, voor de wetenschap.

Alleen rijst dan natuurlijk wel de volgende vraag: hoe merk je dat het kind zijn moedertaal hoort?
Ook daarvoor ontwikkelden de onderzoekers een vernuftige techniek. Ze namen een tweetalige vrouw die het kind nooit eerder gehoord had en die even vloeiend Frans – de moedertaal van de kinderen – als Arabisch – een volkomen onbekende taal – sprak. In beide talen las ze het verhaal van Sneeuwwitje voor. De zuigelingen luisterden naar een van de verhalen óf naar een achterstevoren afgespeeld fragment in een van die talen.

Foto: Eric Andresen (cc)

Bestaat er zoiets als de meest efficiënte taal en zo ja welke?

Onverwachte vragen in de wetenschapsagenda

Kun je talen met elkaar vergelijken? En nog belangrijker kun je ze dan op een ranglijst plaatsen? Het is in ieder geval iets dat mensen graag doen. Ze vragen dan: is het Nederlands een moeilijke taal? Wat is de mooiste taal die u kent? En raken danig sip wanneer je ze het enig juiste antwoord geeft: dat hangt er maar vanaf.

Het Nederlands is een uiterst moeilijke en lelijke taal voor een niet zo snuggere Chinees die geen enkel nut ziet in het leren van die taal, en heel makkelijk en schoon voor een taalgevoelige Duitse jongeling die verliefd is op een eentalig meisje uit Arnhem. Wie er gelijk heeft valt bij de huidige stand van de wetenschap niet uit te maken.

In de hoorn des interrogatieven overvloeds die de wetenschapsagenda is, vinden we dan weer een heel andere vraag over de ordening der talen:

Het probleem bij het beantwoorden van deze vraag lijkt mij: niemand spreekt voldoende talen om hier iets over te kunnen zeggen.
Foto: Anonymous Account (cc)

Het weblog als wetenschappelijk tijdschrift

COLUMN - Wat voor rol speelt de persoonlijkheid in de wetenschap? Het klassieke antwoord kennen jullie: geen enkele. De wetenschapper is volkomen neutraal en laat wanneer hij zijn laboratorium, bibliotheek of veldwerkveld betreedt al haar hobby’s, politieke en religieuze overtuigingen, culturele preoccupaties en sociale achtergrond achter in een speciaal daartoe bestemd met een pincode beveiligd kastje.

Er wordt op verschillende manieren aan dat ideaal geknabbeld. Sommige mensen vinden dat het naïef is om te veronderstellen dat je zo’n ideaal zelfs maar kunt benaderen, zeker in de mens- en geesteswetenschappen – er bestaat geen ‘objectieve’, buitenmenselijke kijk op de mens en zijn cultuur. Een ‘neutrale’ blik betekent maar al te vaak: de blik van de machthebber.

Voorbestemd

Tegelijk vinden andere mensen (of dezelfde, dat kan ik van hier af niet goed zien) dat de wetenschapper zijn eigen persoonlijkheid nu eenmaal moet inzetten om aan het brede publiek en/of de geldschieters te laten zien hoe leuk en boeiend en interessant onderzoek nu eenmaal is. Er is bijvoorbeeld een boek over wiskunde waarin wordt beweerd dat het wiskunde-onderwijs ruimte moet bieden aan voorlichting over de hoogoplopende ruzie tussen Leibniz en Newton omdat dit het vak zoveel aantrekkelijker maakt.

Ik ben er niet helemaal uit.

Foto: Sandra Fauconnier (cc)

Syriërs die Nederlands willen leren

COLUMN - Noem me naïef, een wegkijker, of een lid van de laffe elite, maar ik vind dat we mooie tijden beleven met al die mensen die hiernaartoe komen.

Natuurlijk, het is vreselijk voor de mensen die huis en haard hebben moeten verlaten en dan hier de kilte tegenkomen van het klimaat en van de mensen. Maar het worden mooie tijden voor de Nederlandse samenleving en voor onze cultuur. Nieuw bloed! Al die interessante nieuwe mensen erbij, met een nieuwe kijk op de wereld, en op ons en op ons land! De onvoorspelbare nieuwe manieren waarop onze taal en cultuur kunnen groeien!

Iemand van het Leids Universitair Medisch Centrum organiseert sinds kort een wekelijkse lezingenreeks voor de hoger opgeleiden onder de vluchtelingen die in gebouwen van de universiteit worden opgevangen. Ik mocht er deze week een praatje geven (een heel algemeen praatje, ‘over menselijke taal’), en ik was onder de indruk van de intelligentie, de leergierigheid, de bereidheid om in discussie te gaan van de mensen die daar zaten. Die mannen en vrouwen uit allerlei landen deden het op geen enkele manier slechter dan de Nederlandse studenten.

Op zijn minst waren ze minder verveeld. Zij geloofden nog in iets waar ik ook hartstochtelijk – naïef, wegkijkerig, elitair – in geloof: kennis en begrip; discussie en hunkering naar geestelijke groei en ontwikkeling. Na afloop kwamen er een paar ingenieurs me ongeveer smeken om tips over hoe een bepaald probleem aan te pakken waar ze nooit eerder voor hadden gestaan – het leren van een vreemde taal, het Nederlands.

Foto: Chris (cc)

Lachen als taal

COLUMN - “Nu is het toch al bijna 2016,” constateerde NRC Handelsblad twee dagen geleden, “en het is nog steeds niet bekend wat iets nou precies grappig maakt.” De krant schreef over de moeilijkheden die psychologen hebben bij het onderzoek naar humor. “Zo is er geen algemeen geaccepteerde definitie van het begrip humor.”

Maar de redding is nabij en komt uit de taalkundige hoek. Vorige maand werd in Amsterdam het twintigste zogenoemde Amsterdam Colloquium gehouden, waarin taalkundigen, filosofen en anderen die geïnteresseerd zijn in de betekenis van taal. Een van de lezingen laat zien (‘Understanding Laughter’ van Jonathan Ginzburg e.a. <hier>) wat er schort aan de psychologische benadering. Je moet niet proberen te begrijpen wat humor is, maar wat het betekent als mensen lachen.

Bananenschil

De (slimme) truc die Ginzburg en zijn collega’s daarbij toepassen is: doen alsof lachen eigenlijk een taaluiting is, iets dat een vorm heeft (hahahaha) en een betekenis.
Er zijn volgens Ginsberg twee soorten betekenis:

•Een soort oerbetekenis die betekent ‘ik vind dit prettig’, en die kinderen bijvoorbeeld al hebben.
•De betekenis: ‘incongruïteit’, de lezer laat merken dat hij het ene niet vindt kloppen met het andere (‘Deftige dame stapt op bananenschil.’ ‘Hahahahaha’).

Foto: Eric Andresen (cc)

Het Nederlands als taal van vluchtelingen

RECENSIE - De Italiaan Lodovico Guicciardini verbaasde zich in 1567 over de talenkennis van de Antwerpenaren: zowel jongens als meisjes leerden Frans op school, zodat menigeen de bezoeker in die taal te woord kon staan. “En dan zijn er ook nog maestro’s die de Italiaanse taal en het Spaans onderwijzen.”

Eigenaardig genoeg vind je van die meertaligheid van de zestiende-eeuwse Lage Landen nog maar weinig terug in het hedendaagse onderzoek, merken Samuel Mareel en Dirk Schoenaers op in hun inleiding bij het nieuwe nummer van Queeste, Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Mensen denken bij middeleeuwse literatuur in de Nederlanden vaak aan teksten die in het (Middel-)Nederlands geschreven zijn, of eventueel in het Latijn. Dat er allerlei andere talen gebruikt werden, wordt daarbij nogal eens over het hoofd gezien.

In dit nummer laten enkele letterkundigen zien hoe vals het beeld dan is – het idee dat er in deze streken ooit zuiver en alleen Nederlands gesproken werd, is eenvoudigweg onjuist. Zo is het waarschijnlijk zelfs nooit geweest.

Dat geldt in ieder geval voor het zuiden, waarop de meeste bijdragen zich richten, zoals ze zich ook over het algemeen concentreren op de late middeleeuwen: de titel van dit nummer luidt Literature and Multilingualism in the Low Countries (1100-1600), maar het gaat toch eigenlijk vooral over de vijftiende en zestiende eeuw. De laatste bijdrage, van Alisa van de Haar, over de taalspelen in emblemata, betrekt zelfs de zeventiende eeuw erbij.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Taal op de tv

COLUMN - Misschien heb ik de verkeerde vrienden, maar ik ken helemaal niemand die het Groot Dictee der Nederlandse Taal een leuk programma vindt.

Ik heb het zelf één keer gezien. Wat is dat programma saai! Eindeloos lang worden allerlei bizarre zinnen herhaald. En nu in stukjes. Eindeloos lang. Worden allerlei. Bizarre zinnen herhaald.

Eindeloos lang worden allerlei bizarre zinnen herhaald.

Tussendoor komt de jury grappig doen over hoeveel fouten de deelnemers hebben gemaakt en slaan zogeheten BN’ers en BV’ers daar ook nog ironische kwinken over. Waarom iemand naar zoiets zou willen kijken is een van de middelgrote raadsels in dit leven. Maar zolang ze aan het Dictee meedoen, gooien ze niet met vuurwerk, zoals een oud spreekwoord luidt. En nu in stukjes.

Goed gesprek

Dat mensen eraan willen meedoen, dat begrijp ik dan weer wel. Avonden lang woordjes stampen, de moeilijkste gevallen inspreken op je iPhone, zodat je er tijdens het hardlopen steeds weer naar kunt luisteren: het is een overzichtelijke sport die dus bovendien resulteert in het allersaaiste sportprogramma aller tijden.

Dat Warna Oosterbaan er in een artikel voor NRC Handelsblad over klaagde dat het programma niet over taal gaat, vind ik dan ook een beetje overdreven: dat is net zoiets als klagen dat DWDD niet gaat over een goed gesprek, of het Journaal niet over wat er echt belangrijk is op de wereld. Wat wil je dan.

Vorige Volgende