De Kroonboekenclub | Het verzonkene, van Jeroen Brouwers
COLUMN - Niets kan een mens nostalgischer maken, dan literair gescheld uit de jaren zeventig. Een tijd waarin een schrijver nog op zoek moest gaan naar onderwerpen om over te schelden, omdat hij dat zo fraai kon! De wanhoop die erachter voelt: wat nu als het er allemaal niet meer toe doet omdat de wereld al eigenlijk volmaakt was?
Heerlijke tijden.
“Het verzonkene” schrijft Brouwers in de aantekeningen achterin dit boekje, “is mijn reactie op (ander andere, maar wel in hoofdzaak) het artikel Panoptikum. Het subjektivistiese proza van de jaren zeventig door Anthony Mertens.” En dit nadat hij 144 pagina’s tekeer is gegaan tegen dat ‘subjektivistiese proza’ in dan weer een heel andere vorm van proza, die Brouwers zelf vast heel mooi vond.
Woedendmakend
Het subjektistiese proza werd ook wel ‘ander proza’ genoemd; het was experimenteel van opzet, en het is om die reden eigenlijk nooit echt gelezen. Het was niet begrijpelijk genoeg. Waarom iemand, een andere schrijver, zich daar dan vreselijk over zou moeten opwinden, dat maakt Brouwers eigenlijk nooit duidelijk. Zijn voornaamste bezwaar was, geloof ik, dat dit ‘andere proza’ anders was dan dat van hem. “‘Ban verswolm garnaal, mielt verteken mijn zwal”, zo parodieert hij het andere proza ergens, om erop te laten volgen:




Als eerste is er de grootgrondbezitter Asveer, op wiens terrein Jezus geboren moet zijn. Asveer, die behoort tot een vierde generatie van steenrijke mensen, besluit vlak voordat het gebeurt dat hij zijn horigen veel meer ruimte en vrijheid wil geven. We zijn immers allemaal mensen, nietwaar. Als dank beginnen ze dan een beetje zweverig rondom Maria te hangen zodra zij in de stal heeft gebaard. Als Asveer ze gebiedt aan het werk te gaan, komen ze langzaam en morrend in opstand. Juist door de vrijheid die hij ze geeft, raken ze steeds ontevredener.
En dan moet ik ook nog bekennen dat ik het een fijn boek vind om te lezen. Ik laat me graag meevoeren in de sentimenten die me worden opgelepeld: afschuw van de enkele zeer nare slavendrijver, sympathie voor de nobele christenmens Tom en de slavenhouders die het wél goed met hem menen, treurnis om de slavenmoeders die van hun kinderen gescheiden worden. Het gaat er bij mij in als koek.
Daar eenmaal aangekomen, wordt Theodoor heel afwerend, stuurs en nors. Wanneer Nelly zwanger is, stuurt Theodoor haar alleen naar de stad. Als ze terugkomt, blijkt dat Theodoors inlandse minnares, die al voor Nelly Theodoor leerde kennen een kind van hem heeft gebaard, het heft in handen te hebben genomen. Uiteindelijk vergiftigt die minnares Theodoor per ongeluk (eigenlijk was het de bedoeling Nelly te doden) en zichzelf expres. Het komt met Nelly allemaal goed – ze trouwt een degelijke, Hollandse man. Maar dat ‘lief’ gebeurt al eigenlijk niet meer in de tropen.
De afbladdering begon al tijdens Swarths lange leven. “Van de in 1942 posthuum verschenen bundel Sorella, voor het laatst dat er een boek van Hélène Swarth verscheen, werd geen kennis meer genomen. Het was oorlog, men had wel wat anders aan zijn hoofd.” Gelukkig is