Zwarte Pinksterdag
Ik had daar moeten zijn, op de Stadhouderskade, om mijn roekeloos fietsende jongen tegen te houden, hem op te vangen. Er was niemand in de kamer om me van iets te betichten, maar ik had geen beschuldigende vinger nodig om me tot in mijn merg schuldig te voelen, schuldig te weten. Naast Mirjam zat ik te beven en te zweten van schuldbesef om wat ik ’s ochtends vroeg zomaar had laten gebeuren.
Dit is geen fictie, maar realiteit. Het enig kind van A.F.Th. van der Heijden en Mirjam Rotenstreich komt op de Eerste Pinksterdag van 2010 bij een verkeersongeval om het leven. Van der Heijden doet het enige waar hij op dat moment toe in staat is: in zijn herinnering graven, aantekeningen maken en schrijven. Een bijna dwangmatig schrijven waaruit ruim zeshonderd bladzijdes zijn voortgekomen.
‘Tóóóóóóó-niii-ióóóóó…!’.
De naam waarmee de roman begint, en die nooit vaker is geroepen dan in de krap vier maanden die verstreken sinds Zwarte Pinksterdag. De dag waarop Tonio in kritieke toestand naar het AMC wordt gebracht, en diezelfde dag nog komt te overlijden. Deze roman is een nauwgezette reconstructie van een jongen die te vroeg aan zijn einde moest komen. Twee dwingende vragen blijven van der Heijden achtervolgen: wat gebeurde er met Tonio in de laatste uren en dagen voorafgaand aan de ramp, en hoe kon dit ongeluk plaatsvinden? Uit deze vragen komt een zoektocht voort die leidt langs verschillende ooggetuigen, vrienden, politiemensen, artsen en het mysterieuze meisje Jenny, dat in de laatste weken van Tonio’s leven een belangrijke rol blijkt te hebben vervuld.