RECENSIE - Het genootschap Onze Taal heeft onder deze titel een leerzaam boekje uitgegeven over hedendaagse taalgevoeligheden. Taal is de afgelopen jaren, in navolging van Angelsaksische landen, ook in Nederland een strijdperk geworden. Bepaalde termen zijn in de ban geraakt omdat ze als beledigend en stigmatiserend werden ervaren. Maar niet door iedereen. Tegenstanders ervaren nieuwe regels als ideologisch geïnspireerde dwingelandij. Taalkwesties dragen zo bij aan de polarisatie in het publieke debat. Tijd dus voor een verhelderende gids: welke woorden kunnen, en welke juist niet (meer)?
Taalkundige Vivien Waszink inventariseert ‘wat er allemaal gebeurt op het gebied van schurende taal, genderinclusief woordgebruik en het weergeven van diversiteit.’ Het aardige van haar benadering is dat zij nieuwe woorden en uitdrukkingen voornamelijk beschrijft, verklaart en van de nodige achtergrondinformatie voorziet, maar nergens voorschrijft. Je kunt er mee instemmen, je kunt er ook afstand van nemen. Genderneutraal taalgebruik wordt steeds vaker de norm. ‘Dames en Heren’ wordt ‘Beste reizigers’. Dat went best snel. Maar kan al het mannelijke en vrouwelijke volledig uit het publieke discours worden geweerd?
Het is het goed om kennis te nemen van wat er op dit gebied leeft. Achter de taalkwesties worden veel bredere maatschappelijke kwesties zichtbaar. Ze roepen de vraag op of taal de weg kan zijn tot rechtvaardiger maatschappelijke verhoudingen, meer diversiteit en minder ongelijkheid. Taal is een peilstok voor verdergaande veranderingen in de samenleving. Maar die veranderingen vragen tijd en vooral inspanning op andere gebieden zoals wetgeving en verdeling van de welvaart. Alleen woorden zijn niet in staat het denken van mensen een andere richting te geven. Alleen als we steeds meer vrouwelijke directeuren tegenkomen raken we het beeld kwijt dat een directeur altijd een man is. Ik denk dat voor een volgende generatie een arts een vrouw is, terwijl ouderen haar nu nog vaak als verpleegkundige (of nog erger ‘verpleegster’) zien. Daar kun je met goedbedoelde taalrichtlijnen niet tegen op.
Je kunt een streven naar meer gelijkheid soms wel een zetje geven met taaladviezen. Zo schrijft Waszink dat je in profielen voor personeelsadvertenties het accent kunt leggen op wat mensen kunnen in plaats van hoe ze zijn. Eigenschappen worden vaker toegedicht aan mannen of vrouwen. Vaardigheden zouden wat neutraler overkomen.
Woorden kunnen er toe doen, maar niet als zodanig, wel in een bepaalde context. Dat geldt ook voor het gebruik van termen waarmee de afkomst of etniciteit van iemand wordt aangeduid. Het grootste maatschappelijke probleem is iemand zonder enig respect voor individuele kenmerken of gedragingen uitsluiten omdat hij of zij qua huidskleur of afkomst anders is. Dat begint niet met bepaald taalgebruik. Woorden zijn -anders dan sommige Franse filosofen suggereren- niet schuldig aan vooroordelen. En die vooroordelen verdwijnen ook niet door een alternatief taalgebruik. Daarvoor is echt veel meer nodig. Het nadenken over de connotaties van wit en zwart kan misschien wel bijdragen aan een andere manier van denken over racisme, kolonialisme en eurocentrisme. Waszink citeert neerlandicus Mark Dingemanse die vindt dat de zaken vanuit een ander perspectief bekijken ‘een duwtje in een nieuwe denkrichting’ kan geven. Uit je vertrouwde denkgroef komen, voegt ze er aan toe. Ze adviseert verder in heel algemene zin om personen niet aan te duiden met slechts één van hun kenmerken. Dat lijkt me een mooie opgave om verder over na te denken.
Vivien Waszink, Dat mag je ook (al niet meer) zeggen. Genootschap Onze Taal, 132 blz. Prijs: €14,99
Reacties (5)
Benieuwd welke Franse filosofen dat dan zijn. Ik geloof er namelijk niks van. Als iemand het al eens over een ‘schuldig woord’ heeft wordt dat natuurlijk niet letterlijk zo bedoeld. Want ieder zinnig mens snapt dat woorden zelf niet schuldig zijn. Net als symbolen, die hebben ook geen vooroordelen. Maar als jij met een T-shirt met een hakenkruis rond gaat lopen in de stad, of met een IS-vlag, dan heb je wel degelijk iets uit te leggen. Woorden en symbolen hebben een geschiedenis en daardoor een lading. Dat die woorden of symbolen daar zelf niks aan kunnen doen is het flauwe smoesje dat nog wel eens wordt gebruikt door types die zo’n woord of symbool gebruiken als hondenfluitje.
Ik lees het boek van Gijs van Oenen ‘Cuturele veldslagen’ over de ‘filosofie van culture wars’. Hij schrijft over filosofen als Foucault en Derrida die aan taal veel macht toekennen. Hij concludeert dat ‘met taal in feite altijd strijd wordt gevoerd: taal is militant’. En verder:…’taal als symbolische structuur ordent zelf de wereld, en wel op potentieel gewelddadige wijze.’ Ik vind deze betekenis van taal nogal ver gaan. Taal is ingebed in een cultuur, een ideologie. Woorden kunnen naar mijn idee alleen wapens worden in een bepaalde gewelddadige context.
Ik vind het naïef om te denken dat je een onrecht prekende ideologie of een vooroordeel kunt veranderen door het ene woord in te ruilen voor het andere. De maatschappijveranderende pretentie van taalpuristen zie ik dus niet zo zitten. Dat je je uit fatsoen of uit respect voor anderen onthoudt van bepaald woordgebruik staat daar los van. Het boek van Waszink geeft op dit punt veel aanknopingspunten.
Dat is weer wat anders dan de vraag of woorden zelf wel of niet schuldig zijn.
Overigens denk ik dat taal, en dus ook woordkeus, wel degelijk invloed kan hebben. Een recent voorbeeld is hoe (extreem)rechtse propagandisten zich ‘woke’ hebben toegeëigend en hoe ze het sindsdien gebruiken om de publieke opinie te manipuleren. Dergelijke taalspelletjes zijn al zeker een jaar of 30 onderdeel van de Republikeinse propaganda in de VS. Er is één groot verschil met hoe de andere kant van het politieke spectrum de taal probeert te beïnvloeden. Die kant strijdt met open vizier. Ze komen er openlijk voor uit welke woorden ze onprettig vinden en waarom. En dat blijkt niet zo goed te werken. De achterbakse trucjes van de rechterzijde hebben meer succes. Hun frames (die vaak ook simpelweg over woordkeus gaan) weten ze wel steeds weer door te drukken.
Weet iemand de etymologie van “Dat mag je óók (al niet meer) zeggen? ” tekst?
Ik heb ‘m voor het eerst gehoord na de moord op Pim Fortuyn. Het idee was dat Pim zich wel uitsprak en dingen zei en dat hij daardoor werd gedood. Daar komt die frustratie van het volk vandaan. Is er eindelijk iemand die zich uitspreekt, loopt het zo met ‘m af.
Opvallend dat je de haakjes negeert. Er staat iets anders dan je dacht.