Wetenschapsfraude in 1498

Foto: copyright ok. Gecheckt 06-11-2022

COLUMN - In 1498 publiceerde een geleerde monnik uit Viterbo, Giovanni Nanni (1432-1502), zeventien delen met Commentaria super opera diversorum auctorum de antiquitatibus loquentium, ofwel “Commentaren op de werken van diverse oudheidkundige auteurs”. Het ging om aantekeningen bij materiaal dat hij deels had gekregen van een Armeense monnik en deels had aangetroffen in een bibliotheek in Mantua.

Het was voor de geleerden van die tijd volkomen nieuw, al waren de auteursnamen Berossos en Megasthenes vertrouwd en waren uit hun oeuvre zelfs wat fragmenten bekend. Ook Manethon was een oude bekende: verschillende antieke auteurs verwezen naar zijn Egyptische geschiedenis. De vondsten vormden een sensatie, aangezien onder de herontdekte teksten beschrijvingen waren van gebeurtenissen waarbij het Joodse volk betrokken was geweest. Talloze Bijbelpassages waarvan de historische betrouwbaarheid in twijfel was getrokken, vonden nu onafhankelijke bevestiging, zodat het gelijk van de Kerk was vastgesteld.

Bovendien formuleerde Nanni als eerste westerling een principe dat sindsdien door alle historici wordt gehanteerd: primaire bronnen zijn in principe betrouwbaarder dan secundaire. Een primaire bron is een tekst die de directe neerslag vormt van een historische gebeurtenis, zoals een archiefstuk, de notulen van een vergadering of een ooggetuigenverslag. Secundaire bronnen daarentegen zijn gebaseerd op het oeuvre van eerdere auteurs.

Zo wees Nanni erop dat de veelgelezen Romeinse historicus Tacitus, die zich in zijn Historiën onvriendelijk had uitgelaten over de Joden, slechts een secundaire bron was, die zijn informatie ontleende aan het geschiedboek van de eerdere Alexandrijnse schrijver Apion. Tacitus was dus op z’n best zo goed als Apion. Manethon was daarentegen een Egyptische priester die archieven had bestudeerd en daarin primaire, contemporaine getuigenissen had aangetroffen. Op soortgelijke wijze was Berossos werkzaam geweest in de bibliotheek van Babylon. Nanni’s tijdgenoten konden dus veilig vertrouwen schenken aan de door hem ontdekte teksten.

Als iets te mooi is om waar te zijn, is het meestal ook niet waar. Er kwam al snel kritiek op Nanni, die wel érg veel teksten had ontdekt, die alle de betrouwbaarheid van de Bijbel bevestigden. Sommige informatie oogde bizar, zoals de bewering van de Babylonische schrijver Berossos dat de tien verloren stammen van Israël waren verhuisd naar Spanje (het vaderland van paus Alexander VI), of de constatering dat Noach, onder de naam Janus, koning was geweest van Italië. En wat te denken van Berossos’ vermelding van de stichting van Lyon, 210 jaar na zijn dood? Of de bewering, gevonden in het herontdekte geschiedwerk van Manethon, dat Osiris een vorst was en geen god, en in lang vervlogen tijden de mensheid zou hebben onderricht in Nanni’s geboortestad Viterbo?

De discussie over Nanni’s betrouwbaarheid hield tot ver in de zestiende eeuw aan, en hoewel bijvoorbeeld Luther in de authenticiteit van het materiaal bleef geloven, won de twijfel terrein. Tijdens het debat werden tal van wetenschappelijke inzichten aangescherpt. Zo moest, om de chronologie van Nanni’s bronnen te toetsen, worden uitgezocht hoe de antieke kalenders werkten, iets wat werd gedaan door de Scaliger over wie ik al eens blogde.

Ook moesten regels worden geformuleerd waarmee authentieke teksten konden worden onderscheiden van niet-authentieke. Het resultaat hiervan was dat kon worden vastgesteld wanneer welke schriftsoorten waren gebruikt, en dit leidde weer tot de teleurstellende ontdekking dat alle manuscripten die waren geschreven in de heldere “Romeinse” letter, in feite stamden uit de negende eeuw.

Toch was de vooruitgang die op dit punt werd geboekt belangwekkend, want juristen konden de resultaten toepassen om bijvoorbeeld vervalste middeleeuwse privileges te ontmaskeren. Het onderzoek naar de authenticiteit van Nanni’s teksten leidde zo tot allerlei wetenschappelijke vernieuwingen.

De consensus was uiteindelijk dat de Italiaanse geleerde een vrome vervalser was geweest, die had geprobeerd de Bijbel als historische bron te redden door de waarheid te liegen. Alleen de poëzie van de Romeinse dichter Propertius die hij claimde te hebben ontdekt, is authentiek gebleken.

Ook op een ander punt heeft Nanni gelijk gekregen. Er bestaat inderdaad verschil tussen primaire en secundaire bronnen. Dit maakt hem in feite tot de vader van de wetenschappelijke geschiedvorsing én, vanzelfsprekend, geschiedvervalsing.

Reacties (3)

#1 roland

@0: “alle manuscripten geschreven in de heldere “Romeinse” letter, in feite stamden uit de negende eeuw”
Dus een soort Vermegeren in de letteren?

  • Volgende discussie
#2 frankw

Mooie post weer Jona, dank :)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Co Stuifbergen

@1: roland,

Misschien bedoelt Jona Lenderink de Karolingische minuskel:
http://www.kalligrafiestudiolandsmeer.org/schriftgeschiedenis.html

  • Vorige discussie