OPINIE - Net zoals onze maatschappelijke organisaties hun publieke karakter verloren hebben, zo is ook onze publieke ruimte niet echt van het publiek, de ruimte voelt niet als publiek bezit. We voelen ons er niet bij betrokken. Nog meer ‘openbaarheid’ is niet de oplossing, misschien beperking daarvan juist wel, zegt Simon Franke, stedebouwkundige.
Anonieme openbare ruimte is van de gemeente of van de corporatie, gemeenschapsbezit dus. Toch voelt het niet als iemands eigendom. Gelukkig zijn er de laatste jaren steeds meer groepen die zich een plek in de openbare ruimte toe-eigenen en daar hun eigen activiteiten ontwikkelen. Opeens gebeurt er iets in dat niemandsland en ontstaat een vorm van gebruik en beheer.
Nu wordt openbare ruimte strikt genomen niet publiek als het door een enkele groep ‘in bezit’ wordt genomen, en alle anderen worden uitgesloten. Dat groepen een bepaalde ruimte innemen is echter onvermijdelijk en moet je niet willen tegengaan. Het is de enige manier waarop bewoners zich verantwoordelijk gaan voelen voor een bepaalde plek. Belangrijk is wel dat het parochiale domein (zoals we dat soort plekken van een bepaalde groep zijn gaan noemen) van de ene groep overlapt met dat van een andere groep en dat daardoor uitwisseling kan ontstaan. Daarom is het dus prima dat bewoners met instemming van de corporatie een binnentuin in gebruik nemen, die ‘verkavelen’ tot moestuintjes en daar hun groente gaan verbouwen, zoals een voorbeeld aan het Jacob van Campenplein in de Haagse Schilderswijk ons leert. Een van de bewoners heeft zich opgeworpen als conciërge; hij houdt een oogje in het zeil en zal ongetwijfeld bepaalde groepen en activiteiten de toegang weigeren. Maar het alternatief is een onaantrekkelijk binnenterrein waar vooral onkruid groeit en waar de corporatie weinig andere mogelijkheden ziet dan er een hek voor te zetten.
Waarom niet privatiseren?
En waarom niet nog een stap verder gaan, en private ondernemingen de exploitatie en dus het beheer geven over delen van de openbare ruimte? We vinden het toch ook normaal dat een café een terras opent op de stoep en dat een winkelier zijn waren buiten uitstalt? We vinden zelfs dat het straatbeeld er enorm van opknapt en dat het levendigheid in de stad brengt. Private gebouwen verbinden zich zo met een publieke functie aan de openbare ruimte.
En waarom niet een plantsoen privatiseren? Een ‘stadslandbouwer’ zou een deel van zo’n plantsoen kunnen pachten in ruil voor zijn economische activiteit. In dezelfde Schilderswijk wil de Voedselbank graag een stukje grond in gebruik nemen om groente te telen ten behoeve van de voedselpakketten. Privatisering hoeft niet meteen een economische grondslag te hebben. Het plantsoen kan ook in beheer worden gegeven aan een vereniging of buurtcoöperatie van omwonenden. Niet om er geld te verdienen, maar wel om er met het onderhoudsgeld van de overheid meer publieke functies te realiseren en een beter beheer mogelijk te maken.
Toe-eigenen en uitsluiten is soms goed voor een publieke ruimte
Natuurlijk geeft het spanningen wanneer bepaalde groepen de openbare ruimte toe-eigenen, en zij anderen misschien wel buitensluiten. De binnentuin in de Schilderswijk heeft inmiddels bankjes waarop je kunt zitten, maar er is maar één ingang. Hoeveel sterker zou het niet zijn als er een doorgangsroute zou zijn, al was het maar alleen overdag. Ook mensen die niet tot de groep behoren zouden het gevoel krijgen dat ze er mogen zijn; ze zijn simpel op weg van de ene plek in de wijk naar de andere via de kortste route en misschien gaan ze wel even in de zon zitten.
Waar het op aan komt is dat er een vorm van ontmoeting en uitwisseling mogelijk blijft. Dat is de essentie van publieke ruimte. Dat kan door bepaalde groepen het beheer over delen van de publieke ruimte te geven, ook al betekent dit dat toegang voor anderen vermindert.
Er zijn stemmen, zoals die van de gezaghebbende Amerikaanse stedenbouwkundige Allan Jacobs, die van mening zijn dat een bepaalde ruimte pas publiek is als je er kan demonstreren. Kan dat niet, dan is die plek niet openbaar en dus niet publiek. Dat is te kort door de bocht, of in ieder geval helpt het ons niet om zoveel mogelijk openbare ruimte zo publiek mogelijk te maken. Net zo min als de stelling dat publieke ruimte alleen kan bestaan binnen gemeenschappelijk eigendom, alleen op gemeentegrond dus. Publieke ruimte ontstaat als bewoners en gebruikers zich kunnen identificeren met een plek en als zij zich voor die plek verantwoordelijk kunnen voelen. Gemeenschapseigendom en volledige toegankelijkheid voor iedereen zijn daarbij misschien niet het belangrijkste.
Dit artikel is ook verschenen op Sociale Vraagstukken.
Simon Franke is initiatiefnemer van Trancity. Hij is uitgever en organisator van publicaties en bijeenkomsten over stedelijke ontwikkeling. Met Arnold Reijndorp en Bart Lammers is hij de initiatiefnemer van het project ‘Publieke Ruimte – Publieke Zaak’. De eerste ‘publieke’ activiteit in dit project is een Collegedagmet 8 lezingen van Chris Sigaloff, Annemarie van Dalen, Jeanne van Heeswijk, Martijn de Waal, Joke van der Zwaard, Matthijs de Boer, Marc van Leent en Simon Franke op 16 april a.s. in Den Haag. Zie hier voor het programma van deze dag.
Reacties (7)
Stadslandbouw is beter Stadstuinbouw te noemen, vertelde een amsterdamse stadstuinder mij.
In Amsterdam blijven de stukjes openbaar groen die aan burgers in beheer worden gegeven als buurttuin nog steeds eigendom ban de gemeente. En omdat burgers niets mogen wegnemen uit openbaar groen mogen ze officieel niets oogsten uit hun buurttuin. Daar moet dus nog een juridische constructie voor worden gevonden.
Beloon aandacht van de burger aan de publieke ruimte! En dat kan zonder privatisering.
http://www.ted.com/talks/pam_warhurst_how_we_can_eat_our_landscapes.html
Wat ik in feite hier denk te lezen is het verpachten van bezit, of een soort variant erop, in een geval wordt het zelfs specifiek genoemd. De auteur betoogt dat hier geen economische grondslag hoeft te zijn, maar ik denk dat de auteur bedoelt dat er geen winstoogpunt hoeft te zijn, economisch is het namelijk wel, wanneer er belangen en schaarste in het spel zijn.
Ik deel het ideaal van de schrijver: Het is niet fijn om te zien dat mensen zich terugtrekken achter de voordeur, omdat ze zich daar alleen veilig voelen, omdat ze dat ‘bezitten’. Men moet ook weten dat ze ook een publieke ruimte ‘bezitten’ en daar mogen ze best wat mee doen! Ze mogen er zijn en moestuintjes planten en activiteiten ondernemen. Ik denk echter dat dit niet het juiste tijdsgewricht is: mensen blijven maar vragen: en wat kost dat dan? en wat levert dat dan op? Daarnaast, ze zien je al aankomen bij de (Rijks/gemeente)overheid: “Ja, ik wil wat gemeenschapsgeld voor een tuintje.” “Maar waarvoor dan?” “Voor onderhoud en activiteiten.” Slechte kans dat ze daarmee akkoord gaan, en áls ze daarmee akkoord gaan (omdat je zegt dat je het relatief goedkoper kan onderhouden), dan zou het me niks verbazen als er over 20 jaar iemand een streep doorheen haalt: want indirecte uitgaven van de overheid, dus oncontroleerbaar of onnuttig. Helaas. En dan moet je zelf dokken, wat prima te doen kan zijn in een middenstandswijk, maar niet in de arme buurten, waar je zou kunnen zeggen dat het juist het hardste nodig is. En, nogmaals: niet het juiste tijdsgewricht, mensen willen tegenwoordig niet echt betalen voor iets waarvan ze het directe nut niet zien. (Op de lange termijn is investering in groen en omgeving een investering in de leefbaarheid van je buurt, veiligheidsgevoel, gezondheid en ja, zelfs vastgoedwaarde).
Ook ben ik bang dat zo’n actie, ook al is het met de beste bedoelingen gedaan, uitmondt in een soort land enclosure, en dan niet van het goede soort, maar één waarbij alle meenten en publieke gronden opgedeeld worden en de rijken de meeste grond krijgen, maar er iets neerzetten voor henzelf, en niet voor ‘de mensen’, voor het publieke goed. Je kunt misschien zeggen dat dat niet gebeurt, omdat je muurtjes en hekjes verbiedt, maar probeer maar eens een moestuintje te onderhouden, als je er niet zeker van bent dat je moes niet geroofd wordt, of vertrapt door baldadige jeugd.
Leuk idee dus, ik hoor graag meer, ook over de uitwerking hiervan, maar ik vrees dat dit geen heilzame toekomst beschoren is.
@4: Ik geloof dan wel weer dat zodra tuintjes in publiek eigendom komen, hangjongeren scherper aangepakt worden door een community. Immers is het jouw ‘eigendom’
@5 Ja, je zou verwachten dat bij eigendom ook het bijbehorende verantwoordelijkheidsgevoel komt. Dan zou het logisch zijn dat je insluipers of andere mensen die zich daar bevinden niet tolereert. Ik moet echter constateren dat dit vaak gewoon niet het geval is. Dit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en woningnood heeft tot kraken geleid. In andere gevallen liggen terreinen gewoon braak en komen er hangjongeren en junkies. Soms is dat door gesteggel met de gemeente over het bestemmingsplan, maar meestal is er een eigenaar, die kennelijk zo veel om de grond geeft dat hij het niet kwijt wil, maar te weinig om er iets mee te doen.
Overigens zijn hangjongeren op zich geen probleem, het is gebruikelijk voor (vooral jongens) om op een bepaalde leeftijd het huis uit te willen en met vrienden af te spreken. Meestal hebben ze dan geen honk of keet en gaan ze maar de straat op. De bijbehorende verschijnselen: openbaar dronkenschap, geluidsoverlast, afval, soms vandalisme en onzedelijke dingen (seks/drugs/verwensingen) worden ervaren als problematisch en ‘onveilig’. just sayin'
Wat een slecht plan. De publieke ruimte moet niet worden uitverkocht aan de hoogste bieder. Dat leidt alleen maar tot onteigening van grond die nu voor iedereen is, maar straks alleen voor degene die het kan betalen.