Naar een nieuwe klassenmaatschappij

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Er dreigt een nieuwe sociale rangorde te ontstaan, gebaseerd op verschillen in opleidingsniveau. Zijn we op weg naar een nieuwe klassenmaatschappij, vraagt socioloog Gwen van Eijk (Universiteit Leiden) zich af.

Opleiding als de nieuwe maatschappelijke scheidslijn is zichtbaar in gescheiden sociale netwerken, gesegregeerde leefwerelden en sterk gepolariseerde maatschappelijke en politieke opvattingen. Bijna 60 procent van de ondervraagden in een NIPO-onderzoek meent dat hoog- en laagopgeleiden steeds minder contact hebben met elkaar. Andere indicatoren suggereren echter dat het met die kloof wel meevalt: een minderheid van dezelfde ondervraagden zegt zich meer verbonden te voelen met mensen met hetzelfde opleidingsniveau, en het Nationaal Kiezersonderzoek laat juist zien dat sinds 1971 de opleidingskloof, gemeten als verschillen in politieke belangstelling, juist kleiner is geworden.

Morele dimensie van de kloof

Maar wanneer is nu eigenlijk sprake van een ‘kloof’ en wanneer is een kloof reden tot zorg? Verschillen zijn er altijd. Dat mensen verschillen ervaren en benoemen duidt niet noodzakelijk op een scherpe tweedeling, als de verschillende groepen elkaar tegelijkertijd tolereren en respecteren. Een tweedeling wordt pas zorgwekkend als die gepaard gaat met wederzijdse of eenzijdige veroordeling, omdat ‘de anderen’ bijvoorbeeld moreel verwerpelijk gedrag vertonen. Anders gezegd, gevoelens van superioriteit geven een negatieve dimensie aan een kloof: ze brengen een sociale hiërarchie, een rangorde, aan. In hoeverre is in Nederland nu sprake van een sociale hiërarchie, en zijn opleidingsverschillen daarvoor dan de grondslag?

Hoe ervaren we klassenverschillen?

In 2009 interviewde ik 27 hoog- en laagopgeleide mensen en vroeg hen hoe zij klassenverschillen ervaren in hun persoonlijke relaties met vrienden, buren, collega’s en familieleden. Ik vroeg hen in welke klasse – laag, midden of hoog – zij zichzelf en bekenden zouden indelen, en waarom. Natuurlijk kunnen we 27 interviews niet generaliseren naar de Nederlandse samenleving, maar ze geven wel een eerste inzicht in hoe sociale scheidslijnen worden vormgeven. In Nederland wordt veel onderzoek gedaan naar percepties van etnisch-culturele scheidslijnen, maar nauwelijks naar percepties van sociale scheidslijnen. Deze blinde vlek mag opmerkelijk genoemd worden, gezien de groeiende inkomensongelijkheid en toenemende nadruk op participatie en zelfredzaamheid. Daarbij leven we in een maatschappij waarin kennis en consumptie centraal staan: wat je kunt, kiest en koopt is niet alleen bepalend voor je identiteit maar ook voor je maatschappelijke positie.

Sociale klasse is niet hetzelfde als opleidingsniveau, maar opleiding bleek wel een van de belangrijkste grondslagen voor het duiden van klassenverschillen. Klassenverschillen werden in de interviews op verschillende manieren geïnterpreteerd: bijna altijd als sociaaleconomische verschillen (inkomen, bezit), daarnaast ook als verschillen in opleidingsniveau en culturele activiteiten (lezen, tv kijken, concertbezoek), en soms als verschillen in maatschappelijke positie. Wat opvalt is dat als het ging om sociaaleconomische verschillen, geïnterviewden benadrukten dat hier geen sprake was van ‘beter’ en ‘slechter’: iedereen is gelijk, of je nu rijk of arm bent. Praten over inkomensverschillen ging meestal gepaard met verontschuldigende of relativerende opmerkingen in de trant van ‘armoede maakt iemand niet minder waard’ of juist ‘hij is dan wel stinkend rijk, maar maatschappelijk draagt hij niets bij’. Ook het morele gedrag van anderen is bepalend: een asociale rijke staat lager in de sociale rangorde dan een aardige arme. Als het dus ging om moreel gedrag, dan waren geïnterviewden bereid anderen te veroordelen en toonden zij zich superieur, maar deze uitingen van superioriteit werden altijd expliciet losgekoppeld van inkomenspositie.

Klassenverschillen

Dat is anders waar het gaat om opleidingsverschillen. Hoogopgeleide geïnterviewden duidden klassenverschillen ook, of in de eerste plaats, op basis van de mate waarin iemand ‘ontwikkeld’ is of niet. Een ontwikkeld persoon, zo schetsten zij, is iemand met brede interesses, die betrokken is bij de maatschappij (via werk, gezin, verenigingen) en die zelf verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar leven. Minachtend werd gesproken over mensen die alleen maar naar de Gouden Kooi of SBS6 kijken, die geen krant lezen, zichzelf niet ontplooien en blindelings achter de massa aan te lopen. Niet-ontwikkelde mensen kregen een inferieure positie in de sociale hiërarchie toegewezen. Deze veroordelende houding viel op, juist omdat veroordeling en minachting op andere vlakken achterwege bleven. Over inkomensverschillen waren geïnterviewden mild, maar ook over verschillen in smaak: dat iemand liever naar Frans Bauer gaat dan naar het Rotterdams Filharmonisch Orkest, daarvan werd gezegd dat smaken nu eenmaal verschillen en iedereen dat toch zelf moet weten. Dat wil niet zeggen dat gevoelens van superioriteit op deze vlakken geheel afwezig zijn, maar het suggereert wel dat mensen voldoende noodzaak voelden om deze gevoelens te verbergen en anderen met respect te bejegenen. Als het echter ging om ontwikkeling, dan bleven deze verzachtende kwalificaties achterwege. Op dit vlak werden laagopgeleiden vaker expliciet geminacht.

Mate van ontwikkeling als eigen verantwoordelijkheid

Dat hier dus sprake is van een geëxpliciteerde sociale rangorde, waarin duidelijk superieure en inferieure posities zijn aan te wijzen, is een eerste reden tot zorg. Een tweede reden tot zorg betreft de manier waarop zulke verschillen door hogeropgeleide geïnterviewden werden geduid. Zij beschouwden de mate waarin iemand ontwikkeld is niet zozeer als een gevolg van structurele factoren, maar als een persoonlijke kwaliteit. De sociale hiërarchie is op deze manier geen product van ongelijkheid maar van individuele keuzen. Dat past bij de huidige neoliberale politiek waarin de nadruk ligt op individuele verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en actief burgerschap. Het past ook in een tijd waarin alles draait om keuzevrijheid en we ook sterk geloven dat iedereen alles kan bereiken als hij of zij maar genoeg moeite doet. Zo’n perspectief neemt elke urgentie of mogelijkheid weg om structurele oorzaken van de maatschappelijke kloof aan de kaak te stellen. En het maakt het makkelijk om de klassensamenleving te ontkennen: het is niet klasse maar eigen keuze dat ten grondslag ligt aan de sociale hiërarchie.

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling stelt dat zich een nieuwe klassensamenleving aftekent, een klassensamenleving die vooral is gebaseerd op verschillen in opleidingsniveau. Deze stelling moeten we serieus nemen. De discussie zou niet (alleen) moeten gaan over de kloof op zich, maar over in hoeverre en op welke manieren de kloof gepaard gaat met een sociale hiërarchie en uitingen van superioriteit. Een maatschappij waarin sociale groepen zich in een sociale rangorde tot elkaar verhouden, is een maatschappij waarin gedrag van ‘lagere’ sociale groepen minder getolereerd en scherper veroordeeld wordt, en juist ‘hogere’ sociale groepen de macht hebben om bepaald gedrag ook daadwerkelijk te veroordelen. Denkt u aan beleid en programma’s op het gebied van opvoeding, integratie en overlastpreventie. In Nederland zijn we lang geobsedeerd geweest met etniciteit, en veel verschillen werden en worden nog steeds toegeschreven aan etnisch-culturele verschillen. Daarmee worden sociaaleconomische verschillen onder het tapijt geschoven. Waarom, bijvoorbeeld, is sociaalculturele integratie een vereiste voor laagopgeleide migranten maar niet voor kennismigranten?

Tijd om onder ogen te zien niet alleen dat er verschillen zijn tussen hoog- en laagopgeleiden, maar ook dat we geneigd zijn die verschillen in een sociale rangorde te plaatsen. Verschillen zullen blijven bestaan. Wat we wel kunnen veranderen, is hoe we naar die verschillen kijken. Daartoe moeten we een verdergaande sociale hiërarchisering langs lijnen van opleiding voorkomen.

Gwen van Eijk is onderzoeker en universitair docent aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie aan de Universiteit Leiden. Het onderzoek naar percepties van klassenverschillen deed zij in het kader van haar promotieonderzoek naar gemengde buurten en overbruggende relaties.

 Zie ook een uitgebreider artikel van de auteur hierover in Sociologie.

Reacties (15)

#1 J.Morika

De laatste drie zinnen luiden:

1-Verschillen zullen blijven bestaan.
2-Wat we wel kunnen veranderen, is hoe we naar die verschillen kijken.
3-Daartoe moeten we een verdergaande sociale hiërarchisering langs lijnen van opleiding voorkomen.

Ik ben weliswaar hoogopgeleid, maar hier snap ik dus geen bal van. We kunnen (2e zin) misschien veranderen hoe we naar die verschillen kijken (dát het kan is een vooralsnog niet onderbouwde stelling), maar waarom zouden we dat, zeker gezien in het licht van de eerste zin, eigenlijk moeten willen? Op die vraag is nergens fatsoenlijk ingegaan. En tenslotte, de derde zin, áls we anders naar verschillen zouden gaan kijken, dan moeten we hoogopgeleiden niet het voortouw laten nemen, als ik het goed begrijp, want dat zou direct naar “verdergaande sociale hiërarchisering langs lijnen van opleiding” leiden. Maar wie moet het dan wel doen? De sociologen zeker? die zijn namelijk helemaal niet opgeleid, als je daar tenminste wetenschappelijke maatstaven aan voor zou leggen, zou ik bijna willen gaan zeggen.

Ik krijg hier werkelijk geenstijl-neigingen van (“wij van WC-eend adviseren WC-eend”, dat lijkt mij de kortst mogelijke samenvatting van het artikel)

  • Volgende discussie
#1.1 Kok - Reactie op #1

Ik ben weliswaar hoogopgeleid […]

Moet je nagaan hoe erg de kwaliteit van het hoger onderwijs al gedevalueerd is.

  • Volgende reactie op #1
#1.2 sikbock - Reactie op #1

Morika +1

  • Vorige reactie op #1
#2 HansR

Er dreigt een nieuwe sociale rangorde te ontstaan, gebaseerd op verschillen in opleidingsniveau.

Soms denk ik wel : die sociologen leven in een andere wereld.

1) dreigt : er dreigt niets, het is nooit anders geweest.
2) rangorde : de hele menselijke samenleving is sinds haar begin – ok, gok van mijn kant – gebaseerd op rangorde, het is nooit anders geweest.
3) gebaseerd op : elke rangorde is ergens op gebaseerd, het is nooit anders geweest.
4) verschillen in opleidingsniveau : die verschillen zijn er, het is nooit anders geweest. Je zou wellicht kunnen praten over de mate waarin verschil in opleidingsniveau geïnduceerd wordt door sociale omgeving of door intelligentie. Het zal ongetwijfeld zo zijn, dat kansrijke dommen makkelijker toegang hebben tot opleiding dan kansarme dommen (of misschien zelfs intelligenten), maar dat er altijd een verschil was en zal zijn staat vast. Gelijkheid is leuk als idee of in de zin van gelijke kansen, maar gelijke kansen hebben op je 10e wil niet zeggen dat alle twintigers of dertigers die kansen ook hebben benut.

Ergo : verschil zal er zijn. De vraag is of de mobiliteit tussen de klassen mogelijk is. En met mobiliteit – kansbenutting dus – ontstaat er hoop op verbetering. Hoop doet leven. En dus minder criminaliteit.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#2.1 su - Reactie op #2

Ik krijg altijd de indruk dat Nederlanders denken dat ze niet in een klassenmaatschappij leven. Ik verbaas mij daar iedere keer over.

#3 HPax

Een oninteressant opstel snel en correct in c 02* afgemaakt. Maar op een onderdeel eruit – één na laatste alinea – kan ik niet nalaten kritiek te leveren,

GWEN: ‘In Nederland zijn we lang geobsedeerd geweest met etniciteit, en veel verschillen werden en worden nog steeds toegeschreven aan etnisch-culturele verschillen. Daarmee worden sociaaleconomische verschillen onder het tapijt geschoven.’

Dit nu lijkt mij een travestie van de waarheid. Onze beleidsmakers schoven en schuiven nog steeds juist 1. sociaaleconomische verschillen naar voren om 2. de etnisch-culturele eronder te verstoppen. Ze weten beter, of moeten dat, maar durven de laatste niet aan. Wat je dan toch nog wel kunt zeggen, is dat ze altijd door ethniciteit geobsedeerd zijn geweest, daarmee getuige GWEN’s bijdrage doorgaan, maar er verder niets nuttigs mee (durven) doen. Hoe komt dat?

‘Nederland(ers) dragen hun cultuur niet over.’ Dat is wat de Franse jurist G. H. Bousquet in 1939 schreef. Hij had Nederlands-Indië bezocht en vastgesteld dat de Nederlanders alleen de materiële aspecten van het Westen hadden overgedragen, niet de cultuur. Trachtten de Franse ambte¬naren van de inheemse bevolking ontevreden burgers te maken, de Nederlandse bestuursambtenaren poogden de ‘inlanders’ in te¬vre¬den koeien te veranderen.

Nog iets n.a.v. van de dooddoener ‘sociaaleconomisch’. Vandaag 16.07.12 is er melding van hoge jeugdwerkloosheid. Onder allochtone jeugd: 29%, onder autochtone -: 10%. Aan het allochtone cijfer worden ter verklaring de factoren 1. lage opleiding en 2. slechte taalbeheersing aangeboden. Mochten, vraag ik nu, allochtone jongeren niet naar school? en is dat een kwestie van sociaaleconomische achterstand? Of een van etnisch cultureel gehalte? En er zit geen schot in.

* Behalve die rare conclusie van ‘hoop doet leven en daarom mindermisdaad’.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 HansR

* Behalve die rare conclusie van ‘hoop doet leven en daarom mindermisdaad’.

Zie het maar als een werkhypothese voor criminologen en sociologen.

En verder ben je het met me eens @HPax, veel gekker moet het niet worden :)

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4.1 J.Morika - Reactie op #4

Als Diederik Stapel iets bij elkaar verzint dat na controle onjuist blijkt te zijn dan moet ie weg. Als een socioloog/criminoloog iets bij elkaar verzint dat zelfs in principe niet eens controleerbaar is, dan kraait er geen haan naar. Er is zelfs geen hypothese of theorie te ontwaren. Zodalijk gaan ze nog zeggen dat sociologie/criminologie eigenlijk een filosofische discipline is ofzo. Maar het goede nieuws is, dat in dat geval de goede vakfilosofen tenminste wél bezwaar zullen aantekenen. Het verbaast me, en ik blijf me afvragen waarom wetenschappers dat níet doen in dit soort gevallen.

#4.2 Prediker - Reactie op #4.1

Morika snapt blijkbaar het verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en een opinieartikel niet.

Dat alleen al maakt zijn oordeel niet ter zake doende.

Daarnaast begrijpt hij blijkbaar het verschil tussen het fingeren van gegevens en het interpreteren en kwalificeren van daadwerkelijk gehouden interviews niet.

Dit bevestigt dat Morika beter genegeerd kan worden als hij wat roept.

Ten derde: Morika stelt dat de criminologe Gwen van Eijk iets bij elkaar verzint in dit stukje. Hij ziet blijkbaar niet dat Van Eijk observaties ontleent aan een aantal kwalitatieve interviews die ze heeft gehouden.

Uit die interviews bleek twee dingen:

1. De ondervraagden kennen sociale status niet zozeer toe aan de hand van iemands rijkdom (iemand kan veel geld hebben maar toch een hufter zijn), maar wel aan de hand van opleiding. Mensen met hogere opleidingen worden door de hoger opgeleiden die ze interviewde meer gewaardeerd; op mensen met lagere opleidingen werd door de geïnterviewden neergekeken en ze werden gestereotypeerd als domme, ongeïnteresseerde SBS6-kijkers.

2. Opleiding werd door de geïnterviewden gezien als een gevolg van persoonlijke keuze, niet van sociale klasse en opvoeding. Dat iemand alleen een MBO-opleiding heeft gevolgd en in het weekend gaat lopen zuipen is volgens de mensen die ze interviewde dus een gevolg van persoonlijke keuzes, niet van sociale omstandigheden. Dit maakt het makkelijk lager opgeleiden af te rekenen op hun opleiding en vrije tijdsbesteding.

Ten vierde: Morika stelt dat Van Eijks observaties niet controleerbaar zijn. Dat is gelul, want je kunt dat onderzoek eenvoudig herhalen en uitbreiden: zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve interviews (enquêtes).

conclusie: Morika is een onbenul die beter zijn mond kan houden over zaken waar hij geen verstand van heeft, zoals wetenschap en opiniestukjes op weblogs.

#4.3 J.Morika - Reactie op #4.2

Prediker #008 “Morika stelt dat Van Eijks observaties niet controleerbaar zijn. Dat is gelul,

Dat is inderdaad gelul. Ik heb namelijk niet beweerd dat de observaties niet controleerbaar zouden zijn, maar dat de toets van de hypothese niet controleerbaar is, temeer omdat er in velden noch wegen een wetenschappelijke theorie of hypothese te bekennen is.

Het conceptueel kader van de onderzoeker bestaat uit opvattingen als deze: “Dat mensen verschillen ervaren en benoemen duidt niet noodzakelijk op een scherpe tweedeling, als de verschillende groepen elkaar tegelijkertijd tolereren en respecteren“. De scherpte van de tweedeling wordt gedefinieerd in termen van tolerantie en respect. “Anders gezegd, gevoelens van superioriteit geven een negatieve dimensie aan een kloof“, wordt er ter verduidelijking aan toegevoegd.

Maar hoe zit dat nu in een maatschappij waarin de ene helft bijvoorbeeld enig besef heeft van het bestaan van zoiets als een moraalfilosofie en/of het Bildungsideaal en de andere helft niet. Dat zou toch een redelijk uitgangspunt kunnen zijn, nietwaar, al was het slechts als voorbeeld? Het gaat dan onder andere om vragen als “wat is goed?” en “wat moet ik doen om het goede te bereiken?”. Over dat soort vragen (en hun verschillende mogelijke antwoorden) moet tenminste enig inzicht zijn voordat men zichzelf kan oriënteren op het morele vlak, dat moge duidelijk zijn. Is het dan vreemd en is het “een reden tot zorg” dat in deze situatie de ene helft zich “beter” vindt op dit vlak dan de andere helft? Men kan net zo goed het tegendeel beweren: het zou pas écht “een reden tot zorg” zijn, als we zouden constateren dat de mensen die zich met het Bildungsideaal en/of de moraalfilosofie engageren, er bij zouden denken dat het eigenlijk allemaal niks wezenlijks uitmaakt, dat je daar helemaal geen beter mens van wordt. Let wel, dit zijn dus twee tegenstrijdige opvattingen waartussen door de wetenschappelijk (!) kennelijk zomaar gekozen wordt zonder dat er enige verantwoording voor die keuze gegeven wordt, waar dan nog bij komt dat het nog maar zeer de vraag is of morele kwesties überhaupt empirisch onderzocht zouden kunnen worden (want het antwoord op deze vraag hangt ten nauwste samen met de moraalfilosofie waar je voorkeur naar uitgaat).

En in hoeverre moet die ene helft, die van het Bildungsideaal zeg maar, zich actief gaan bezig houden met de ontwikkeling van die andere helft? Eén ding weet ik zeker: áls dat gaat gebeuren dan wordt die kloof binnen de kortste keren een heel stuk zichtbaarder dan ie daarvoor al was. Moeten we dat dan willen? Is dat positief? Is dat negatief? Kan de onderzoeker daar wat over zeggen op zijn/haar wetenschappelijke wijze? Ik geloof er geen bal van.

Kijk, dit soort dingetjes, dat bedoel ik nou.

Maar als iemand zich dat soort dingen als kanttekening in de boeken zet dan komt er ene lul de behanger het verzamelde volk waarschuwen met de woorden: “Morika is een onbenul die beter zijn mond kan houden over zaken waar hij geen verstand van heeft, zoals wetenschap en opiniestukjes op weblogs“. Nou fijn, daar hebben we wat aan hoor, maar niet heus.

#5 Jabir

Dat hier dus sprake is van een geëxpliciteerde sociale rangorde, waarin duidelijk superieure en inferieure posities zijn aan te wijzen, is een eerste reden tot zorg. Een tweede reden tot zorg betreft de manier waarop zulke verschillen door hogeropgeleide geïnterviewden werden geduid. Zij beschouwden de mate waarin iemand ontwikkeld is niet zozeer als een gevolg van structurele factoren, maar als een persoonlijke kwaliteit.

Waarom is dat zorgwekkend, als het verschil dus op grond van merites gemaakt wordt? Ontwikkeling heeft toch evengoed met persoonlijke interesse en inzet als achtergrond te maken? Franz Bauer en het Rotterdams Philharmonisch zijn volgens mij ook helemaal niet gelijkwaardig, ik vind net doen alsof juist gevaarlijk. Want dan moet je ook met je gezicht in de plooi naar een PVV proletenverhaal luisteren. Dat zie ik niet zitten.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#6 Ernest

Als ik dit zo lees wordt sociologie hier met een getinte bril beoefend. Ik geef HansR gelijk met zijn reactie. Sociologie bestudeert al bijna sinds zijn ontstaan de sociale stratificatie, en hoe die verschilt in verschillende maatschappijen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#7 HPax

1] @ 004 HansR. ‘‘ ‘Behalve die rare conclusie van ‘hoop doet leven en daarom mindermisdaad’. Zie het maar als een werkhypothese voor criminologen en sociologen”.

Ik dacht dat het jouw woorden waren. Neen? Of ben je een socioloog? Dan kan het wel weer. Verder begrijp ik dat je mijn bijval niet prijs stelt. Ik zal die fout niet opnieuw maken.

2] @ 005 Su ‘Ik krijg altijd de indruk dat Nederlanders denken dat ze niet in een klassenmaatschappij leven. Ik verbaas mij daar iedere keer over.’

De standen zijn ab 1800 afgeschaft, in naam van de individu. Die laatste ging met andere individuen samenklonteren tot klassen, wat geloof ik niet de bedoeling was. Want klassen erkennen = formaliseren, zou weer standen van ze maken. Klassen zijn wel reëel, maar het is onze culturele opdracht ze zo veel mogelijk weg te moffelen. Misschien is dát te bewerkstelligen de opdracht aan de moderne sociologen: het bestrijden van de standen die de primitieven van onze huidige, ondefinieerbare klassen zijn.

3] @ 006 Morika
Er is inderdaad het raadsel van de moderne sociologie, waarom zij nog bestaat. Foucault lost dit enigma op door van haar flaters haar ‘raison d’être’ te maken. Een bizarre antwoord dat misschien toch wel bij onze moderne -, lichtzinnige maatschappij past
Zelf denk ik dat de moderne sociologie teert op de welverdiende roem van de klassieke -: Weber, Durkheim, Gasset.

4] @ 007 Jabir. Ik zie niet in hoe je niet van jezelf een proleet* maakt door in een context die het helemaal niet uitlokt zó tegen de PVV tekeer te gaan. Zo ‘de verzenen tegen de prikkels slaan’ verraadt een innerlijke tweestrijd. Je houdt diep verborgen in je ziel van de PVV, maar kunt het jezelf nog niet toegeven. Als een onreine geest ga je zonder op tijd en plaats te letten te keer.
Wat zal het worden, wanneer wordt het Jabir Tapir zoals Saulus Paulus werd, of wordt het Judas? Kies zelf!
*Ref. jouw: ‘naar een PVV proletenverhaal luisteren.’

5] @ 008 Prediker. Gwen heeft een saai stuk geschreven, waarin wetenschap camouflage is van het uitdragen van een voornaam socialistisch dogma: De klassenstrijd die moet blijven!
Ik had geen zin dat hele vervelende verhaal van haar te ontmantelen en vond het pars pro toto voldoende haar afwijzing van ethnisch-culturele verschillen ten gunste van sociaal-economische – aan de kaak te stellen. Als dooddoener en flagrant onwaar, kortom onwetenschappelijk. En de rest ook. Daarmede en zodoende.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#7.1 HansR - Reactie op #7

Ik dacht dat het jouw woorden waren. Neen? Of ben je een socioloog? Dan kan het wel weer. Verder begrijp ik dat je mijn bijval niet prijs stelt. Ik zal die fout niet opnieuw maken.

*zuchtje*
Het bestaan is lichter dan u denkt.

Oh, en ik ben geen socioloog.

#8 Anna

Helemaal goed Gwen, alleen je bent een ding vergeten: “You are what you eat”. Niet onbelangrijk in deze!

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie