Slachtoffers mensenhandel verdienen meer bescherming

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
,

Slachtoffers van mensenhandel verdienen meer bescherming, stelt universitair hoofddocent Conny Rijken. Zij worden nu te veel benaderd als illegalen die misbruik willen maken van verblijfsrecht, bijstand en ondersteuning. Zo een benadering verhindert een gedegen aanpak van mensenhandel.

Voor zover in Nederland de aanpak van mensenhandel hoog op de prioriteitenlijst staat betreft het de strafrechtelijke aanpak. Maar juist omdat het menselijke aspect ontbreekt, werkt zelfs die aanpak niet. Slachtoffers doen vaak geen aangifte als zij hiervoor bij de politie moeten zijn. Intussen is minister Leers ervan overtuigd dat slachtoffers maar al te vaak misbruik maken van de regels – hoewel hij toegeeft dat voor zijn donkere vermoedens geen cijfers bestaan. Zou dat de minister dan niet aan het denken moeten zetten, en doen beseffen dat de regeling juist voor de slachtoffers veel beter moet?

Leers’ prioriteit ligt bij uitzetting

Een mensenrechtelijke aanpak van de slachtoffers van mensenhandel is ook vereist volgens een nieuwe Europese Richtlijn mensenhandel van april 2011. Maar de door minister Leers voorgenomen maatregelen tegen het vermeende misbruik van de zogeheten ‘B9-verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel’ (die recht geeft op verblijf, bijstand en ondersteuning) illustreren nog eens dat de prioriteit ligt bij uitzetting en strafrechtelijke procedures in plaats van bij het beschermen van degenen die dat nodig hebben. De maatregelen die de minister voorstelt in zijn brief (11 november, 2011, kenmerk 5716693/11), of voorstelt om te gaan onderzoeken, beogen de toegang tot de B9 te bemoeilijken en het verblijfsrecht in te perken. Een twaalftal organisaties heeft intussen de handen ineen geslagen en in een brief een schets gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen beleid (18 januari, 2012).

De huidige B9-regeling verleent aan een slachtoffer van mensenhandel een verblijfsrecht, bijstand en ondersteuning, indien zij meewerken met de opsporingsautoriteiten en indien er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Wanneer de politie een geringe aanwijzing heeft dat een persoon slachtoffer is van mensenhandel moet zij hem of haar een bedenktijd van maximaal drie maanden geven. Dat is bedoeld om het slachtoffer tot rust te laten komen en een weloverwogen beslissing te laten nemen om wel of niet mee te werken aan politieonderzoek. Indien het slachtoffer aangifte doet, of meewerkt aan een onderzoek wordt de B9 aangevraagd: een tijdelijk verblijfsrecht.

In 2010 werden zo’n 350 vergunningen verleend aan slachtoffers van mensenhandel, terwijl Comensha, verantwoordelijk voor de centrale registratie van slachtoffers mensenhandel, in dat jaar 993 slachtoffers registreerde. De B9-status wordt feitelijk dus aan een zeer kleine groep verleend.

Behalve van medewerking is het verblijfsrecht bovendien afhankelijk van het bestaan van een strafrechtelijk onderzoek. Dit werpt een nog hogere drempel op. Of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart of geseponeerd heeft niet noodzakelijkerwijs te maken met het feit of een persoon wel of geen slachtoffer is van mensenhandel. Het kan liggen aan een gebrek aan capaciteit of aan de prioriteitenstelling.

De minister wil ook nog eens hogere drempels

Niet alleen wil minister Leers het vermeende misbruik van de B9-regeling aanpakken, hij wil ook laten onderzoeken of de drempel voor het aanbieden van de bedenktijd nog meer verhoogd kan worden. Dit is wel heel opmerkelijk. Om te beginnen rechtvaardigen de psychische en of lichamelijke gevolgen van uitbuiting al een rustperiode. Dat een slachtoffer ook nog eens alleen voor die bedenktijd in aanmerking kan komen door bij de politie aan te kloppen is op zich al een behoorlijke drempel.

Maar er zijn ook nog eens legio voorbeelden en geluiden dat de (vreemdelingen)politie en arbeidsinspectie nog steeds te weinig aandacht hebben voor signalen van mensenhandel, en de voorkeur geven aan ‘vreemdelingenrechtelijke handhaving’ (lees: uitzetting) van degene die hier zonder geldige papieren verblijven.

De uitzetting van twaalf Afrikaanse schoonmaaksters door de politie Kennemerland is hiervan een schrijnend voorbeeld. In deze zaak werd een politieonderzoek gestart omdat bekend is dat illegale schoonmaaksters kwetsbaar zijn voor uitbuiting. Nadat de betreffende personen werden staande gehouden en zij niet over geldige verblijfsdocumenten bleken te beschikken werden zij uitgezet zonder dat er nader onderzoek werd gedaan naar de uitbuiting. In een aantal gevallen werd de staande houding weliswaar onrechtmatig geacht, maar er werd niet ingegaan op het feit dat het onderzoek aanvankelijk werd gestart om uitbuiting tegen te gaan. Wanneer dergelijke praktijken blijven bestaan, is niet vol te houden dat de aanpak van mensenhandel hoog op de Nederlandse prioriteitenlijst staat.

Mensenrechtelijke benadering van mensenhandel ver te zoeken

Al met al is een mensenrechtelijke benadering van mensenhandel, waarbij meer wordt uitgegaan van de behoeften en noden van slachtoffers, ver te zoeken. Het beleid is gericht op het tegengaan van misbruik van de regeling, en opsporing van illegalen blijft voorop staan. Dat zal de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel niet vergroten.

Conny Rijken is universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg en redacteur van het boek ‘Combating Trafficking in human beings for labour exploitation’ (2011).

Reacties zijn uitgeschakeld