COLUMN - In rouw blijk ik vrij slecht te zijn. Althans: ik bak niks van de geëigende stadia van rouwverwerking, ik haal ze allemaal door de war. Van depressie – stadium vier volgens de boekjes; aanvaarding, het vijfde en laatste stadium, scheen daarna eindelijk binnen bereik te liggen – schoot ik hopeloos en redeloos stadium twee in: boosheid.
Zeg maar gerust woede.
Niet dat ik tegenwoordig tierend door de straten loop, maar zodra iets me niet zint, overvalt een onblusbare boosheid me en neemt die me in de greep. Mijn lontje is kort, momenteel.
Mijn woede richt zich op niemand in het bijzonder en dus op alles en iedereen in het algemeen. Een ongerichte boosheid die zich hunkerend een uitweg zoekt. Met als gevolg dat ik bijna blij ben wanneer ik denk dat mijn woede dit keer gerechtvaardigd is. Dan mag ik namelijk eindelijk met recht & reden flink zieden, kan ik te langen leste echt schaamteloos laaiend zijn.
Nee, ik ben oprecht niet boos op mijn hartsvriendin annex echtgenote omdat zij dood ging, zoals iemand laatst suggereerde: zó verblind ben ik nou ook weer niet. Ik ben alleen maar immens – en vreselijk onvruchtbaar – boos op het lot. Boos dat zo’n grandioos mens geen langer leven beschoren was. Boos dat mijn allerbeste vriendin er niet meer is. Boos omdat ik me sindsdien zo ongeneeslijk kut voel.
En ik ben bang. Mijn ouders – beiden inmiddels boven de tachtig – hebben helaas niet het eeuwige leven. Ik ben werkelijk als de dood voor het moment dat ook zij me ontvallen. Dan ben ik alledrie de mensen kwijt bij wie ik altijd kon schuilen, of nee, vooral: de mensen bij wie ik dat daadwerkelijk durfde. De mensen die me als geen ander kenden.
Ik weet niet goed hoe te leven zonder deze drie mensen. Ja, ik heb werk, een kat, en vrienden. Dat is al meer dan veel anderen hebben. Maar in plaats van mijn zegeningen te tellen, denk ik tegenwoordig bij zowat alles: who cares, en: so what? Mijn werk interesseert me te weinig, ik mis elke concentratie (waardoor ik belazerd werk aflever), en vrienden mijd ik omdat niemand van hen het gemis aan Chris kan opvullen.
Niks heeft nog glans. Niks, behalve dan de woede.
Rage, rage, against the dying of the light.
Daarnaast tob ik met schaamte. Is het niet gênant dat ik nu zo beklemd ben over de latere dood van mijn ouders, terwijl veel van mijn vrienden sowieso allang geen ouders meer hebben? Kind, tel je zegeningen: ze zijn er per slot van rekening nog, hou ik mezelf voor. Maar in de praktijk kom ik werkelijk niet verder dan bang zijn om ook hen bij mijn verliezen te moeten gaan optellen.
Waarna het volgende stadium van mijn allesvernietigende woede zijn intrede doet, te weten de boosheid op mezelf. Want al die andere woede is uiteindelijk niks anders dan zelfmedelijden, en dan word ik daar weer boos over, want het zou méér moeten zijn.
Een cirkel van woede. Een cirkel van verlies. En ik weet niet hoe eruit te komen.
Deze column van Karin Spaink verscheen eerder in Het Parool.
Reacties (2)
Er is maar 1 manier – onderga het. Wees boos. Wat betreft schuilen? Het is zo langzamerhand jouw beurt. Dat mensen bij jou durven te schuilen. Waarom? Jij hebt dat T-shirt. BTDTGTT. Sterkte.
In schuil geven ben ik aanzienlijk beter dan in schuil vragen…