COLUMN - ‘Als ik hier druk, doet het dan pijn?’ Jasmina verbijt zich. ‘Au, ja…’ Ze trekt haar been weg. Ze vertelt zich verstapt te hebben toen ze de trein uitstapte. ‘Ik hoorde gewoon “krak”! Maar ik wist dat je aan het koken was, dus ik wilde je niet bellen om te vragen of je me op kon halen. Dus ben ik maar komen hinkelen.’ Er volgt een theatrale snik.
Maar toch, om kleine dingetjes ben ik niet overtuigd. Haar enkel ziet er niet dik uit. Als ik heel goed kijk misschien een beetje. Maar dan ook een héél klein beetje. Dat ze het hele stuk gehinkeld heeft, lijkt me sterk. Daarvoor is het te ver. En ik kan me nog goed herinneren dat ze een aantal maanden geleden wél belde voor een lift. Omdat het regende…
Ik ben in dubio en overleg met mijn collega. We kijken elkaar aan en denken precies hetzelfde. Een situatie zoals een jaar geleden met Britt willen we nooit meer meemaken. Inmiddels kan die er gelukkig wel weer om lachen. Maar ik kan je vertellen: je voelt je knap lullig als je ouders moet bellen om te vertellen dat hun dochter haar pols heeft gebroken. Tijdens een val, twee dagen geleden. Maar dat je vandaag pas naar de huisarts bent gegaan. Omdat er twee dagen geleden een invalkracht was die ‘het nog even wilde aankijken’.
En de volgende collega zag dat Britt haar vingers nog redelijk kon bewegen en er voor het idee een verbandje om deed. En de collega die de dienst overnam voor de zekerheid een afspraak bij de huisarts maakte, voor de dag dáárna. En ik tenslotte aan haar ouders uit moest leggen waarom we een meisje twee dagen met een gebroken pols rond hadden laten lopen.
Het is na vijven. Langs de huisarts gaan, lukt dus niet meer. Meteen na het eten gaan we naar de huisartsenpost. Het is er druk. Na ruim drie kwartier wachten zijn we aan de beurt. Jasmina strompelt aan mijn arm de spreekkamer in. Ze vertelt beeldend hoe ze zich verstapte en dat ze wel meer dan een kilometer heeft gehinkeld. ‘Een kilometer gehinkeld? Dan heb je hele sterke beenspieren,’ reageert de arts. Er verschijnt een aarzelend lachje om haar mond, ze lijkt trots. De arts voelt op verschillende plekken. ‘Het is niet dik,’ zegt hij, ‘maar één specifiek drukpunt is me een beetje té gevoelig. Voor de zekerheid stuur ik je door voor een foto.’
Ook bij de spoedeisende hulp is het druk. We zijn inmiddels ruim tweeënhalf uur verder als we de uitslag van de foto krijgen. ‘Dat je een kilometer gehinkeld hebt, lijkt me sterk. En dat je gekraak hoorde ook,’ begint de arts. Ik verwacht naar huis gestuurd te worden met de zekerheid dat we voor niets zijn gekomen. Maar alles liever dan een blessure nog eens te onderschatten.
De arts gaat verder: ‘Maar zie je dít?’ Hij wijst een botje aan. ‘Daarachter zit een botje dat je op de foto nooit zo goed kan zien. Waarschijnlijk zit daar een scheurtje. Dat verklaart de pijn als ik op dat specifieke plekje druk. We gaan het gipsen.’
Jasmina kijkt me verbaasd aan. Een frons op haar voorhoofd. Het lijkt alsof ze dit zelf ook niet verwachtte.
Alle cliëntnamen zijn gefingeerd.
Roselinde van Berkel is pedagogisch medewerker bij TriviumLindenhof, een jeugdzorginstelling in Zuid-Holland. Ze is auteur van het boek Sannah! en schrijft voor Sargasso over de jeugdzorgpraktijk van binnenuit.
Reacties (1)
Tsja, als ouders zich zo zouden gedragen en het met hun kind nog even aan zouden kijken en niet direct naar de dokter gaan, is jeugdzorg er als de kippen bij de ouders van ´verwaarlozing´ te beschuldigen. Uit bovenstaand verhaal blijkt maar weer eens dat jeugdzorg geen verbetering is t.o.v. de eigen ouders, die meer betrokken zijn bij hun kinderen. Kinderen, die door jeugdzorg al te vaak onterecht weggehaald worden.