COLUMN - ‘Wat? Dat méént u niet?’ is het enige dat ik uit kan brengen nadat ik aan de telefoon hoor dat Davids vader is overleden. Nog geen tien seconden geleden zat ik, niets vermoedend, in de huiskamer samen met een jongere de reclamefoldertjes door te lezen. De anderen zijn buiten aan het chillen of zitten achter de computer of op hun telefoon.
Er is nog van alles te doen, een rapportage lezen, een evaluatie schrijven… Maar je werk goed doen is voor mij ook (of misschien wel juist) ‘er gewoon zíjn’. De rest laat ik even wachten. We maken net een grapje over de shampoo, die Patricia vorige week voor 2+1 heeft gekocht. Deze week is de aanbieding 2+2.
Dan gaat de telefoon. De oom van David. Drie jaar geleden kreeg Davids moeder een beroerte. Ze heeft twee maanden in coma gelegen. Zes maanden revalidatie zorgde voor het hoogst haalbare. Hoewel ze rechts grotendeels verlamd zal blijven, kan ze met hulp weer thuis wonen. Het loopt echter anders. Vader zat dag en nacht bij zijn vrouw. David regelde het eten.
Kapot van verdriet om zijn vrouw aan allerlei slangen te zien liggen, vond vader steun bij de beste vriendin van moeder. Toen moeder weer naar huis zou mogen, moesten ze toch opbiechten dat ze een relatie hadden. David was woest! Er werd met van alles gesmeten, zowel letterlijk als figuurlijk. De politie is verschillende keren geweest om de boel te sussen.
Tot David een grens trok: ‘Zij eruit of ik eruit!’ Vader koos niet. Of daardoor juist wel. Het escaleerde en David liep weg. Hij weigerde terug te gaan en kwam een aantal maanden later, op zijn veertiende in mijn groep terecht.
David doet zijn best op school, heeft een leuke vriendengroep en heeft een bijbaantje om te sparen voor als hij op zichzelf gaat. Soms praat hij over zijn vader. Dat hij hem mist. Dat hij het goed wil maken, omdat hij hem op één of andere manier ook wel begrijpt. En dat die vriendin ook wel oké is. Maar dat hij het gewoon zo sneu voor zijn moeder vindt.
Het enige dat hij van zijn vader wil horen, is dat híj op nummer één staat. Dan gaat hij die vriendin heus wel accepteren. Want een vader hoort toch gewoon in eerste instantie voor zijn kind te kiezen, zegt David.
Zijn koppigheid houdt hem tegen om dát tegen zijn vader te zeggen. Hij weigert aan de telefoon te komen als vader belt. En vader belt om te vragen of David al doorheeft dat hij zijn vader nooit voor het blok had mogen zetten. Ook vader mist zijn zoon, dat hoor je tussen alle regels door. Het is wel duidelijk van wie David zijn koppigheid heeft.
Een broer van vader is de enige met wie beiden nog goed contact hebben. In het scherm zie ik al dat hij het is. ‘Dag, hoe is het met u?’ vraag ik als ik hem aan de lijn heb. ‘Nou, met mij goed,’ zegt hij met een zakelijkheid die ik niet ben gewend, ‘maar met Davids vader niet. Hij heeft net een hartaanval gekregen en nu is hij dood.’
‘Wat?’ is het enige dat ik kan uitbrengen. Snel kijk ik de huiskamer rond en zie drie verschrikte gezichten mijn kant op kijken. Ik sein dat ik even naar het kantoor loop. Oom vertelt dat ze hem nog hebben geprobeerd te reanimeren, maar het was al te laat. Nee, niet nu, schiet door mijn hoofd, geef ze alsjeblieft nog de kans om het goed te maken. Een vader en een zoon die zoveel om elkaar geven. Maar dat nooit meer tegen elkaar kunnen zeggen.
Samen met een collega vertel ik het nieuws dat uiteraard inslaat als een bom. Nog nooit heb ik met een jongere mee gehuild.
Vandaag wel.
Alle cliëntnamen zijn gefingeerd.
Roselinde van Berkel is pedagogisch medewerker bij TriviumLindenhof, een jeugdzorginstelling in Zuid-Holland. Ze is auteur van het boek Sannah! en schrijft voor Sargasso over de jeugdzorgpraktijk van binnenuit.