COLUMN - Het is drie uur. Over een half uur vertrek ik naar mijn werk. Een slaapdienst, tot de volgende ochtend elf uur. Mijn tas is al ingepakt. Ik haal nog even snel een stofzuiger door mijn huis.
Toevallig zie ik vanuit mijn ooghoek mijn telefoon oplichten. Als ik opneem, ben ik al te laat. Nog net zie ik dat het Sander was, mijn collega. Het verbaast me dat hij nu belt, want over een uurtje zie ik hem. Nou ja, het zal wel belangrijk zijn. Ik bel terug in de veronderstelling dat ik onderweg naar mijn werk nog even een boodschap moet doen. Of dat hij telefonisch over wil dragen omdat hij straks in een bespreking zit.
Niets van dat al.
Nog voor ik de telefoon over hoor gaan, neemt hij op. Niet met ‘Hé, met Sander,’ zoals gebruikelijk, maar met: ’Ja, wat is het nummer van Daphne?’
’Eh, dat kan ik nu niet zien. Die staat in de telefoon die ik nu in mijn handen heb, wat is er?’
‘Zeg dat ze mij terugbelt! Alicia staat op het dak van de flat!’
Mijn hart lijkt even stil te staan.
Alicia heeft het niet makkelijk gehad de laatste tijd. Haar moeder heeft borderline. De ene keer is het contact redelijk, de andere keer heeft haar moeder ruzie met iedereen die maar in haar buurt komt. Dus ook met haar dochter. Meestal reageert Alicia laconiek met een: ‘Ach, dat gaat wel weer over, volgende week belt ze me weer op alsof er niets aan de hand is.’
Natuurlijk laat dat z’n sporen na op een kind van veertien. En dat haar vriendje nog geen week nadat hij het met haar uitmaakte een nieuwe vriendin had, maakt het er ook niet makkelijker op. Ze leek zich er dapper doorheen te slaan. Dít had ik niet aan zien komen.
Zo snel als ik kan zoek ik het nummer van Daphne, onze gedragswetenschapper. Ik toets het nummer in. Twee seconden later gaat de telefoon over. ‘Schiet op!’ denk ik bij mezelf. Weer gaat hij over. ‘Met Daphne’, hoor ik.
‘Ja, met Roselinde, ik…’
‘Sorry, geen tijd, Alicia staat op een flat, hoor ik net op de voicemail. En er wordt niet opgenomen op de groep.’
‘Ja, daarom bel ik, Sander is onderweg, zijn nummer is…’
‘Wacht, wacht, wacht,’ ik hoor wat gerommel en dan ‘Ja, zeg maar.’
Ik geef het nummer door en wens haar succes. ‘Bedankt, doeg.’ Tuuttuuttuut.
Nog overdonderd van wat zich de afgelopen minuut afspeelde, staar ik naar mijn stofzuiger. Stofzuigen is ineens niet belangrijk meer. Het heeft weinig zin om ook naar de flat te gaan. Ik weet niet eens om welke flat het gaat. Maar dat er op dit moment geen begeleiding op de groep is, weet ik wel. Ik grijp mijn tas en stap de auto in.
Het is een half uur rijden naar mijn werk. Al die tijd spelen de meest verschrikkelijke scenario’s door mijn hoofd.
Eenmaal aangekomen maak ik met trillende handen de deur open, niet wetend hoe de sfeer zal zijn. Ik bereid me voor op het ergste. Snel loop ik de trap op en stap de huiskamer binnen.
Daar zit ze, tot mijn grote opluchting: Alicia. Op de bank met een kop thee in haar handen. Sander zit bij haar. Samen met de toegesnelde politie heeft hij haar van het dak af weten te praten. Ik ben altijd blij om de kinderen uit mijn groep te zien. Maar zo blij als toen ben ik nog nooit geweest.
Alle cliëntnamen zijn gefingeerd.
Roselinde van Berkel is pedagogisch medewerker bij TriviumLindenhof, een jeugdzorginstelling in Zuid-Holland. Ze is auteur van het boek Sannah! en schrijft voor Sargasso over de jeugdzorgpraktijk van binnenuit.
Reacties (11)
Diep respect, ik heb alleen de verantwoordelijkheid over een computer en dat vind ik al lastig.
Tranen in mijn ogen.
Blij? Ik zou kwaad worden, wanneer ik daar iemand zo rustig zie zitten. Heeft ze dan totaal geen besef wat door anderen hun hoofden heenspookt? Dit is puur gedrag, waar Dalrymple het over heeft. Ik kan hier alleen maar steeds rechtser van worden. Het ontbreekt er maar aan, dat ze zegt: “Wat doen jullie opgefokt? Neem een kopje thee.”
@3
Echt niet.
Oef.
Maar waarom had Sander zelf niet het telefoonnummer van Daphne?
Een serie met ups en downs maar ik begin de rode lijn wel te ontwaren. En te waarderen.
@3: Want gelukkig had Vilseledd graag gezien dat veertienjarigen niet tegen zichzelf in bescherming worden genomen. Wat Vilseledd betreft hadden deze veertienjarigen gewoon aan hun lot moeten worden overgelaten en van het dak moeten springen.
Dat je als veertienjarige totaal nog niet overziet welke schade je met je gedrag veroorzaakt, dringt niet door bij Vilseledd. Dat de mogelijke fysieke schade bij slachtoffer groter is als ze wel springt, dringt bij Vilseledd niet door. Dat de mogelijke psychische schade bij de omstanders en omgeving van de veertienjarige groter zijn als ze wel springt, dringt ook niet bij Vilseledd door.
Vervloekt zijn de armen van geest (en inlevingsvermogen).
@7: Ik dacht, dat de moeder van het dak wou springen, maar nou zie ik pas in dat warrige verhaal, dat het het kind zelf is. Maar ook dan moet er niet gedaan worden, alsof alles goedgekomen is, maar is een forse opvoedkundige straf op zijn plaats, want dit soort manipulatief gedrag kan absoluut niet door de beugel.
@8: Over het algemeen staat een suicidaal persoon niet te wachten op een opvoedkundige straf. Wat had je eigenlijk in gedachten? “Zonder eten naar bed jij en de komende maand geen zakgeld, want je mag nooit meer op het dak zelfmoord plegen”
Zoiets? Alsof je met dergelijke berispingen een suicidaal persoon van zijn intenties af helpt.
Want Vilseledd is uitstekend in staat om manipulatief gedrag te onderscheiden van borderline gedrag en van werkelijk suicidaal gedrag.
Vervloekt zijn de armen van geest (en inlevingsvermogen).
@9: Sinds wanneer is het criterium of de te straffene op zijn straf zit te wachten? Volgens mij blijft dan alleen de zonnebankoranje Michael Bogaart over.
Toon nooit empathie als je het ook (niet) kunt bereiken met straf!
Straffen is leuk, straffen is geweldig – je kunt je eigen emotionele onmacht uitleven en je daar nog moreel superieur over voelen ook. Winwin!