RECENSIE - Ambitie kan nooit kwaad. Dus wanneer Cees Andriesse op de cover van zijn boekje ‘Het verborgen veld’ belooft dat hij ‘Een nieuwe geschiedenis van de natuurkunde’ gaat bieden, dan klinkt dat heel uitdagend. Maar dan moet je wel weten wat je gaat schrijven.
Contra Kuhn
Direct in het begin gaat het al mis. Andriesse’s poging in de inleiding om de aard van dat ‘nieuwe’ een beetje filosofisch te omschrijven, loopt hopeloos vast. Eerst rekent hij af met de wetenschapsfilosofie van Thomas Kuhn, die grote nadruk legde op revolutionaire breuken in de geschiedenis van de wetenschap. Andriesse wijst erop dat dat een minderheidstandpunt is:
Ontdekkingen hebben een logica. Ze worden niet zomaar gedaan. Het kan in het midden blijven welke wetenschapsfilosofen dat sinds jaar en dag betogen. Het zijn er vele. ‘Wetenschappelijke kennis is zelfs los te zien van groepen mensen,’ schrijft één van hen. ‘Ze kan als een systeem van theorieën worden opgevat waar we aan werken zoals metselaars een kathedraal opbouwen.
Kuhn is inmiddels allang achterhaald, maar die ‘vele’ waar Andriesse het over heeft, lopen ondertussen ook behoorlijk achter. Die bouw-metafoor is al net zo ouderwets en onjuist. Ze is wellicht verleidelijk voor een oppervlakkige geschiedschrijving van de wiskunde of de theoretische natuurkunde (maar ook daar: niet geldig); ze is volledig onbruikbaar voor een wetenschap als, zeg, psychologie of sociologie.
Wat ‘vele’ volgens Andriesse ook zeggen, geen enkele wetenschap is een in alle rust harmonieus opstijgende kathedraal. Maar goed, Andriesse wil met deze metafoor vooral afstand nemen van het idee van Thomas Kuhn, waarvan hij denkt dat diens denkbeelden de geschiedschrijving nog domineren:
Het wordt tijd om de geschiedenis van de natuurkunde niet te zien als een reeks revoluties, maar weer als een reeks met elkaar samenhangende ontwikkelingen. Dat is de kathedraal die langzaam steen voor steen, wordt opgemetseld.
Niets nieuws
Tegelijkertijd wil hij externe invloeden niet negeren, zo blijkt. Hij noemt Dijksterhuis’ beroemde boek ‘De mechanisering van het wereldbeeld‘ onbevredigend omdat deze ‘de maatschappelijke achtergrond negeert’. Hij wil dat niet doen – en denkt blijkbaar dat hij daarmee iets nieuws brengt:
Wat volgt is, denk ik, iets nieuws: een postmoderne geschiedenis van de natuurkunde. Géén geschiedenis à la Kuhn. […] Wie ‘postmodern’ meteen met ‘vaag’ in verband brengt, moet ‘oeverloos’ of ‘dubbelzinnig’ mag er ‘postscientistisch’ voor in de plaats zetten, een lelijk woord dat niettemin precies laat zien wat het betekent. Het betekent dat het niet langer mogelijk is de wereld te zien als een mechanisme dat met wetenschap, scientia, volledig te verklaren is.
Hier raken alle ankers los. Is het inderdaad nieuw om in de wetenschapsgeschiedenis rekening te houden de ‘maatschappelijke achtergrond’?
Een eeuw geleden misschien wél, ja. Maar geen geschiedenis der wetenschap is denkbaar zonder Inquisitie, industriële revolutie of Tweede wereldoorlog. Is die opvatting postmodern? Nee, daar heeft daar niets mee te maken. Als iets postmodern is, mag je dan ook postscientistisch zeggen? Het een is het afwijzen van absolute waarden; het andere bestaat niet. Scientisme bestaat wél: dat is de overtuiging dat de werkelijkheid volledig wetenschappelijk beschreven zal kunnen worden. Maar wat dat met postmodern of de geschiedenis van de wetenschap te maken heeft… gewoon niks. Andriesse draaft hier volkomen door.
Wat is dan het ‘iets nieuws’ dat de lezers van dit boekje krijgen voorgeschoteld?
De lezer krijgt een mijmerende wandeling, afgewisseld met een aantal gesprekjes met oude bekenden, in Groningen (waar hij gewerkt heeft); een overzichtje van de inhoud van een belangrijk werk in de optica, de Kitab al-Manazir van Alhacen; een door Andriesse gefingeerde passage uit de memoires van een achttiende-eeuwse geleerde; vervolgens enige aardige maar volstrekt niet revolutionaire biografische essaytjes over Van Swinden en Faraday; een voor niet-ingewijden volstrekt onbegrijpelijk stuk over het werk van Hendrik Lorentz, idem een stuk over Einstein (Andriesse meent alle natuurkunde zonder formules of tekeningen uit te moeten leggen – het resultaat is vaak onleesbaar); dan een herinnering aan een ontmoeting met de beroemde fysicus Hannes Alfvén, en tot slot een stuk over… kunst.
Afgezien van wat alleraardigste herinneringen en veel hopeloos geploeter in de tuin der natuurkunde komt de lezer niks echt ‘nieuws’ tegen. Geen visie, geen program. De mooie belofte, de fraaie filosofische omschrijvingen uit de inleiding, blijken nergens voor nodig. Dit lijkt sterk op een bundeling van verweesd geraakte stukjes. Maar waarom dan die ronkende inleiding? Dat tromgeroffel op de cover?
Kunst
Tot slot is er dus de kunst. Al bij het betreden van dit hoofdstuk slaat de verwarring ongenadig hard toe. Ik citeer de start van dat hoofdstuk, en een lang stuk, om duidelijk te maken wat ik bedoel. Even doorzetten alstublieft:
We zouden er veel mee gewonnen hebben als we ook zonder ingewikkelde redeneringen begrijpen konden dat kunst en de natuurkunde samenhangen. Ja, in wezen één zijn. Ze tonen beide het ontoonbare!
Dat is mijn stelling.
Kunst – zijn we het erover eens wat dat is? Voor ons, maar ook in algemene zin, is kunst elk ding, elk maaksel en elke compositie waar een bijzondere esthetische waarde aan kan worden toegekend. Het gaat om die waarde, niet om het ding op zich.
En zo duidelijk als het is dat alleen die waarde telt, zo duidelijk is het ook dat de een er dit van vindt en de ander dat – alsof ze iets toevalligs is. Zeggen we daarom zo vaak ‘over smaak valt niet te twisten’? Maar die wijsheid is geen wijsheid. Ze is een sofisme. Een dooddoener. Er wordt wel degelijk over getwist, niet zelden zelfs hartstochtelijk.
Wat in esthetische waardeoordelen altijd een rol speelt is voor het eerst beschreven in Anfangsgründe aller schönen Wissenschaften, een boek van Baumgarten uit 1735.* Daar is echter niet veel meer van te leren. Als het gaat om de gedachten en gevoelens die we hebben bij een artefact, een kunstproduct, dan zijn ze tijdgebonden en spelen de eigen ervaringen erin mee. Laten we ons daarom beperken tot de ideeën van vandaag de dag.
Dat kunst het tonen van het ontoonbare is, of, zoals het in 1984 gezegd is, La presentation de l’irrepresentativité, is een formulering van Lyotard, uit een boek waarin gesteld werd dat ‘kunst naar nieuwe vormen moet zoeken, niet om van te genieten, maar om het onbereikbare sterker weer te geven’.
Die formulering was gevonden nadat een geestverwant, Derrida, ervoor gepleit had ‘dat onze maaksels zowel de ervaring (het empirische) als het onbereikbare (het transcendente) tot uitdrukking moeten brengen, en dat het probleem is dat het transcendente er nooit toe komen kan zich helemaal duidelijk uit te drukken, terwijl het empirische nooit vrij kan zijn van sporen van het transcendente’. Hoe is het werkelijke dan toch te tonen? Dat kan, meent Lyotard, als het verstand ons naar een buitenzintuiglijke werkelijkheid verwijst die niet doelmatig en ook niet aangenaam of mooi is.
Als een kunstenaar tegenwoordig het ontoonbare wil tonen, zegt daarom een hedendaagse kunstfilosoof, dan is de voorstelling “verwrongen”, “negatief”, en “onbegrensd”. Technologische vernieuwing heeft ons niet alleen welvaart gebracht, maar ook bedreigingen en ongekende risico’s. Beck heeft ze in 1986 in zijn Risikogesellschaft op een rij gezet, zakelijk maar angstaanjagend – we leven, schrijft hij op een beschavende vulkaan. Wat kan de gevoelige kunstenaar van nu anders doen dat het onvoorstelbare oproepen, het ontoonbare tonen? Hij neemt afstand van onze consumptiecultuur, waar niets er meer toe lijkt te doen en ook het onnozelste massa-artikel een kick moet geven.
Hier zet ik even een streep. Dit zijn bijna twee pagina’s uit ‘Het verborgen Veld’. En zo gaat het nog 33 (!) pagina’s door. Op dezelfde chaotische wijze.
Semi-intellectuele hutspot
Wat wil Andriesse bewijzen? Dat wetenschap en kunst één zijn, omdat ze het ‘ontoonbare’ tonen. Is dat abstractieniveau nog veelzeggend? Zijn de acteur en de groenteboer ‘in wezen één’ omdat ze ons allebei willen behagen? Is kunst echt een ‘ding’ met esthetische waarde, of is dat een cirkelredenering? Wat heeft smaak daarmee te maken? Waarom moet die Baumgarten genoemd als-ie niet bruikbaar is? Is Andriesse’s ‘ontoonbare’ hetzelfde als Lyotards onbereikbare transcendentie die moeite heeft zichzelf uit te drukken? Het lijkt me sterk. Wat doet Beck hier ineens, en waar komt die ‘gevoelige kunstenaar’ vandaan? Moeten we echt geloven dat ‘gevoelige’ kunstenaars de consumptiemaatschappij afwijzen? Grote kunst en commercie hebben elkaar al lang omarmd. Kortom, waar gáát dit over?
En zo volgen nog drieëndertig pagina’s met deftige kruimels, van Russell, Poincaré, Levi-Strauss, Sloterdijk (die streng wordt toegesproken: niet helder genoeg), de dichter Rilke komt zelfs voorbij, et cetera. Drieëndertig helaas niet door te komen pagina’s. Een semi-intellectuele hutspot. Is dit nu ‘een nieuwe geschiedenis van de natuurkunde’? Och jeetje.
Cees Andriesse, Het verborgen veld. Een nieuwe geschiedenis van de natuurkunde. Uitgeverij Atlas Contact, 24,99 euro.
*Noot van de redactie: Anfangsgründe aller schönen Wissenschaften (in latere, herziene uitgaves Anfangsgründe aller schönen Künste und Wissenschaften getiteld) is geen werk van Alexander Gottlieb Baumgarten, maar van diens leerling Georg Friedrich Meier. Het werd ook niet in 1735 gepubliceerd, maar in drie delen tussen 1748 en 1750).
Baumgarten publiceerde wel twee werken in 1735, maar dat waren zijn dissertatie en Meditationes philosophicae de nonnullis ad poema pertinentibus (een essay over de esthetiek van het rijmvers). Het heeft er alle schijn van weg dat Andriesse dit laatste boekje verhaspelt met het hoofdwerk van Meier.
Reacties (28)
Dit zou reaguurder Arjan Fernhout zich ook wel aan mogen trekken.
Met dure naampjes strooien maar dan gewoon verzuimen even in helder Nederlands uit te leggen wat de redenering is waar denker zus of zo om bekend staat, en wat de relevantie van die redenering is voor een bepaalde discussie nu.
Je discussiepartners overbluffen met geleerde namen en boektitels en onnavolgbare blabla staat zogenaamd heel belezen, maar in werkelijkheid wordt niemand daar wijzer van.
Het is derhalve een exercitie in ijdelheid, meer niet.
‘Vele’ of ‘velen’…?
@1: Gaan we zeur’n, jongetje Prediker? Wat ik daar schreef, was een reflex op iemand die verwees naar Van der Dennen en daarop vroeg wat de relevantie daarvan was in dat debat. Ik las bij VdD (kende ik niet) iets over sociobiologie en vroeg AltJohan of dat iets met het werk van Frans de Waal te maken heeft. Daar kwam niets uit. Ik vroeg het ook nog om andere redenen (bepaalde resultaten in de epigenetica zouden het gedrag van allochtonen verklaren, volgens een mafkees ooit op het voormalige VKblog). Verder noemde ik Foucault die de ontwikkeling in het denken inzake biologie, economie, taal als discontinu beschreef als je dat vergelijkt met exacte wetenschappen. Dus: van de classicistische wetenschappen als l’histoire naturelle, analyse des richesses, grammaire generale is (vrijwel) niets terug te vinden en zeggen nog meer over elkaar (in navolging van b.v. Spinoza die stelde dat onder alle kennis dezelfde abstracte grondslag ligt) dan dat daar in het moderne denken in die wetenschappen een oorsprong in te vinden is. Dus: een epistemologische breuk. Sinds Einstein weten we dat zwaartekracht niet bestaat, maar dat we de term rustig kunnen blijven gebruiken omdat de formules van Newton prima opgaan zolang er geen sprake is van relativistische verschijnselen.
Foucault zag in 1966 dat moderne wetenschappen weinig vooruitgang boekten, zoals Stephen Toulmin het in Kosmopolis heeft over de gebroken kracht van de moderniteit en Ilja Progogine stelt dat alles uiteindelijk alleen nog maar groeit in complexiteit, om tenslotte uit elkaar te vallen.
Foucault: zoals de archeologie van ons denken duidelijk aantoont is de mens een recente uitvinding van nog geen 200 oud en deze zal waarschijnlijk spoedig verdwijnen.
Sommigen denken dat het denken van Foucault overeenkomsten heeft met dat van Thomas Kuhn, maar dat is niet zo (of heel vaag).
Epistèmè: term door Foucault geïntroduceerd om parallelle ontwikkelingen in verschillende wetenschappen in een tijdvak te verklaren; een per tijdvak te dateren geheel van bewuste en onbewuste vooronderstellingen, die een breed proces van denken en handelen leiden en omvatten. Het is niet onmiddellijk waarneembaar en niet beperkt tot één of meer wetenschapsgebieden. Wetenschappelijke theorieën en verwante maatschappelijke praktijken worden met elkaar in verband gebracht.
Discursieve formatie: het tot één wetenschapsgebied beperkte epistèmè. Het accent ligt evenals bij discours op de onscheidbare eenheid van kennis en macht. (Sommigen zullen hier denken aan Paradigma van Thomas Kuhn A.F.)
Begrijp je het een beetje? Had je verwacht dat ik dit alles (nou ja, korte samenvatting) op het uit de hand gelopen Allah akbar item van jou bij reactie tweehonderdzoveel had neergepend? Die idiosyncrasie van jou heeft venijnige trekjes. Ik had Foucault niet eens hoeven noemen. Ach … er is altijd wel een stok … zo loopt het vaak bij jou, jongetje Prediker.
Nee. Je herhaalt gewoon hetzelfde kunstje, als een pauw die z’n veren tentoonspreid, maar dan nu nog wat uitgebreider.
En zoals ik al zei: dat is een exercitie in ijdelheid, want niemand wordt er ook maar iets wijzer van.
Maar als je een applausje wilt omdat je zo machtig ver kunt plassen: bravo, Arjan! Heel knap van je!
@4: Mijn hemel. Prediker leest mij voor uit zijn bijbeltje. Heb je zelf nog iets zinnigs te zeggen over het onderwerp of maak je van de gelegenheid slechts gebruik om tegen anderen aan te zeiken? Even een testvraagje. Het gaat hier tenslotte over natuurkunde c.q. (wetenschaps)filosofie. Zijn formules als F=m.a of i=v/r natuurwetten, definities, tautologieën of symbolische generalisaties?
@4: projecteer je eigen onvermogen om bepaalde zaken niet te begrijpen niet op anderen. Als jij een stukje niet begrijpt omdat daar moeilijke woorden in gebruikt worden, dan ligt dat niet aan die moeilijke woorden, maar meer aan jouw gebrek aan kennis. Pijnlijk dit, om zo je eigen onvermogen tot standaard te verheffen, zelfs met enige trots.
@6 Ik heb ooit van Wouter Oudemans tijdens zijn colleges wijsgerige antropologie een belangrijke les geleerd:
‘Als je het niet in begrijpelijk Nederlands aan je moedertje kunt uitleggen, ben je aan het blaten.’
Hoed u voor het jargon. En hoed u voor de verplassers.
@0 Er is wat mis met het citaat of de [sic] is vergeten.
Wie ‘postmodern’ meteen met ‘vaag’ in verband brengt, moet ‘oeverloos’ of ‘dubbelzinnig’ [sic] mag er ‘postscientistisch’ voor in de plaats zetten
Maar goed, puur afgaande op dat citaat (en voorgaande) concludeer ik eerder dat Andriesse het mechanische (mathematische) wereldbeeld binnen de wetenschap omver wil halen. Wellicht moet ik het boek eerst lezen(wat er natuurlijk nooit van komt).
Aardig om in dat licht terug te zien is de serie “Een schitterend ongeluk” van Wim Kaiser. En dan met name waarin de wetenschappers dat thema in een gezamenlijke discussie aan de orde brengen. Een bijna schuwe Sheldrake die tegen een aantal mastadonten opbokst laat tevens zien hoe lang die discussie al gaande is.
@7: gossie. Vladimir Nabokov in ‘Doorzichtige dingen:’ Over de natuurkundige en kunstmatige materie ligt een dun vernislaagje directe werkelijkheid. En voor wie in het nu wil blijven, bij het nu, gelieve dit spanningsvlies in tact te laten. Anders zal de onervaren wonderdoener bemerken dat hij niet meer wandelt over het water, maar rechtstandig neerzakt tussen starogende vissen. Straks meer daarover.
Zouden Prediker en zijn moeder deze zinnen wel begrijpen?
@4: Behalve de laatste zin volledig mee eens.
Onderlegdheid en misschien wel een bepaalde begaafdheid (wat meer is dan bekwaamheid), brengt ook een verantwoordelijkheid met zich mee.
En die verantwoordelijkheid zou kunnen bestaan uit het in @4 vermeldde.
Fernhout kwam in de gewraakte topic idd bombastisch over. Nu ook weer, zo merk ik op. (ik erger en stoor mij er overigens niet aan).
Laat onverlet dat je een reaguurder niet op hetzelfde voetstuk kunt plaatsen als een irl auteur.
Misschien valt het te overwegen om geheel in navolging van Samuel Sarphati deze portaal tot een digitaal Paleis voor Volksvlijt te bezien en te aanvaarden dat er lieden van divers pluimage komen rondstruinen. Scheelt ergernis en bouwkosten bovendien.
Ik bedoel natuurlijk @7 En dan mag “Behalve de laatste zin ” komen te vervallen. Zo zien jullie maar. Een fout is zo gemaakt. Trek jelui lering. Ik ben ervoor.
@11: maaiveld – kop fallacy. Voor zover het bombastisch was, had het een functie. Ik werd door drie ‘culturisten’ tegelijk aangevallen. Volgens mij ben je nieuw hier. Prediker en genoemde culturisten vullen elkaar complementair aan. Dat loopt al jaren zo. Er zat een belangrijke opmerking van jou tussendoor. Iets over adverteren. Prediker wordt hier beschermd als de vrouw met baard op een kermis.
@12 Dan wel een fallacy die helemaal terug gaat tot de Commedia Dell’Arte.
Daar is de babbelzieke ‘geleerde’, die overal verstand van denkt te hebben vooral zichzelf graag hoort praten in onbegrijpelijk jargon, namelijk een standaardtypetje.
Kennelijk wisten ze dat soort types toen al op waarde te schatten.
Mis ik nu één of andere link tussen “Marcel Hulspas”, “Cees Andriesse” en “Arjan Fernhout”, of heeft dit door een blog-redacteur in de allereerste reactie geïnitieerde geruziezoek inderdaad niets met het artikel te maken?
@13: Al die karikaturen helpen je natuurlijk geen zier. Ik heb je in #3 uitleg gegeven en in #5 een vraag gesteld. Quid pro quo. Zonder antwoord gaan we niet verder. Want dan ben je echt een Niemand zoals je in #1 al formuleert.
https://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=ohuyM3j6lCs
Wellicht schuilt uiteindelijk daar de oorzaak en is het allemaal minder complex dan we denken.
@15 Of ik nu een totale onbenul ben of niet, mijn punt blijft gewoon staan:
Je kunt wel heel belezen zijn, maar als je je argumentatie niet zo verpakt dat het ook daadwerkelijk ‘landt’ bij de lezer, dan blijft het bij pluimstrijkerij van je eigen verenpracht (als je al geen pseudo-intellectuele hutspot serveert, maar dat valt voor de doorsnee lezer natuurlijk niet een-twee-drie na te gaan; wat nog een bijkomend probleem is).
En daar wordt dus niemand wijzer van.
@17: ja, dat zei Nabokov ook al. Maar dat was een welwillend advies aan romanciers. Denk je nu echt dat ik speciaal voor jou een verhaaltje ga schrijven over complexe zaken die je zwaar boven de pet gaan zonder dat je daar zo te zien in geïnteresseerd bent? (eigenlijk is dit een reactie te veel, sorry)
@18 Je schrijft voortdurend reacties (ook in dat andere draadje) die vermoedelijk minstens 90% van de lezers boven de pet gaan.
Nu heb ik toevallig een boekje van Willem Schinkel gelezen en dat artikel van Panka Mishraj over de eega van Ayaan Hirsi Ali, dus ik kan wel ongeveer volgen waar je met de citaten daaruit naar toe wil; maar zelfs dan ontbreekt een kop en een staart.
Je reactie waarin je Houellebecq aan Baudet vastknoopt en dan via een hink-stap-sprong van Foucault naar Frits Bolkestein: sorry, geen kaas van te maken.
Neem je uitgangspunt eens in de doorsnee lezer hier, en ga er vanuit dat die *niets* weet en alles uitgespeld moet krijgen.
Misschien steken we dan nog iets van je op ook. Maar ja, als je je je daar te goed voor voelt…
@19: Niet afdwalen. Ik wacht op antwoord.
Kunnen jullie ff kappen?
Op het gevaar af de huisapostaat voor het hoofd te stoten wil ik toch iets kwijt over mijn verbazing de Wiener Kreis en Ludwig Wittgenstein afwezig te zien in deze tekst.
Want deze zin is toch helemaal niet zo héél raar?
Ergens aan het eind van de Tractatus (stelling 6.52) merkt Wittgenstein op dat: “We voelen dat zelfs als alle mogelijke wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze levensproblemen nog helemaal niet zijn aangeroerd.”
Ook het “tonen” herken ik in dit verband uit de Tractatus, namelijk stelling 6.5.22 die zegt: “Er bestaan stellig onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich. Het is het mystieke.”
@22: “Het betekent dat het niet langer mogelijk is de wereld te zien als een mechanisme dat met wetenschap, scientia, volledig te verklaren is.” en dan vervolgens “Ook het “tonen” herken ik in dit verband uit de Tractatus, namelijk stelling 6.5.22 die zegt: “Er bestaan stellig onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich. Het is het mystieke.””
De zoektocht naar “the theory of everything” is nog volop in zwang dunkt me. Het is meer, lijkt mij, het voorlopige raadsel van de quantumfysica die ogenschijnlijk tegenstrijdig is aan de klassieke fysika. Maar dat wordt binnen de wetenschap niet toege-eigend aan de mystiek.
Het is hooguit een wetenschappelijk onderzoeksterrein. Denk ik.
@22 Wittgenstein meent echter ook dat elke zuiver geformuleerde vraag een antwoord heeft.
Dus: ofwel de vraag valt wetenschappelijk te vervatten, ofwel de wetenschap heeft er geen antwoord op, maar dan is de vraag betekenisloos.
Daarbuiten is het mystieke, maar daar valt niets zinnigs over te zeggen. Sterker nog, er valt zelfs niets zinnigs over te vragen.
De filosofie lijkt bij Wittgentstein een oefening in zelfkastijding. De natuurwetenschap is haar terrein niet, en bij metafysische verhandelingen zou een filosoof daarin enkel voortdurend aan moeten wijzen welke taalelementen in uitspraken nog geen betekenis hebben (6.53).
Kortom, er is geen zuiver formuleerbaar probleem dat geen oplossing heeft, en stuit men op een vraagstuk dat werkelijk geen antwoord heeft en ook nooit zal hebben, dan lost het probleem zichzelf op doordat het helder spreken en daarmee het denken stokt.
Vraag is dan of Andriesse met een bewering als dat kunst en de natuurkunde in wezen één zijn, omdat ze beide het ontoonbare tonen, verwijst naar Wittgenstein.
Indien zo, dan zet hij zich blijkbaar af tegen Wittgenstein, want die meende nu juist stellig dat de wetenschap uitgerekend het toonbare toonde, en dat er over de rest niets zinnigs viel te denken.
Als Andriesse het daar niet mee eens is, dan zou het natuurlijk wel handig zijn als ‘ie dat ook expliciet maakt.
‘W. zei wel zo-en-zo, en daar had hij deze-en-deze redenen voor maar daar ben ik het niet mee eens, want ik vind zijn argumenten niet steekhoudend en ik heb hier een aantal argumenten die helemaal niet in beeld komen in zijn denkraam.’
Zoiets. Maar dan zou je dus een helder betoog hebben. Wat ik in dat citaat hierboven lees is echter een opeenstapeling van verwijzingen en gedachtensprongen. Kan jij daar kaas van maken?
@24:
Waarbij mystiek wel behoorlijk breed mag worden opgevat; Van metaphysica en ethiek tot kunstbeleving.
Het uitgangspunt van de Tractatus is te onderzoeken hoe wetenschappelijke taal werkt en hoe je kunt bepalen of een bewering zinvol is of niet. In zekere zin is het een poging tot afbakening van het wetenschappelijk idioom middels een formalisering van de taal.
Ik denk niet dat het daarnaar verwijst. Ik herkende (of dacht zulks te doen) alleen in de laatste zin van dat citaat de denkwijze van Wittgenstein. Daaruit kwam de verbazing, etc.
Even uit de pols: Waar Wittgenstein “tonen” gebruikte deed hij dat om uit te drukken dat formele taal zijn betekenis “toont” door middel van de zinsconstructie. Tonen dus als “inzichtelijk makend”.
Waarop Wittgenstein na een lange stilte zelf is terug gekomen.
Niet echt. Ik was al blij dat ik iets dacht te herkennen…
@25 Ja. Nu had ik altijd de indruk dat de leden van de Wiener Kreis niet enkel mee bedoelden dat men wetenschappelijk idioom trachtte af te bakenen en zo zuiver mogelijk trachtte te krijgen;
maar dat men er werkelijk van overtuigd was dat ware kennis enkel binnen een dergelijk idioom te bereiken viel (sterker nog: dat een dergelijke geformaliseerde, ideale taal garant stond voor zekere kennis); en dat alle taalhandelingen die daarbuiten vielen niet adequaat waren om werkelijk zicht op de werkelijkheid te krijgen.
Filosofische problemen wil men dan oplossen door te taal te reduceren tot zuiver logische uitspraken, die men wil invullen met empirische data. De traditionele metafysica vond men maar gezemel. Hun eigen filosofische programma zou een kennisgebouw kunnen optrekken dat de toets der kritiek werkelijk zou kunnen doorstaan.
Of oversimplificeer ik het nu?
@26:
Oversimplificeren, tsja. Als je een close read gaat loslaten op onze commentaren kun je er boeken over volschrijven. Maar volgens mij kun je het zo best voor de vuist weg samenvatten.
Er is één maar: Let op dat je niet de Wiener Kreis en het logisch positivisme op één lijn stelt met Wittgenstein. Want hoewel LW met de Tractatus min of meer de grondlegger is geworden van die hele denkstroming, moest hij daarzelf niet zo heel veel van hebben. Grondlegger, geen aanhanger, als ik het even met heel grove streken mag schetsen.
Dat lees je in de wiki weer nauwelijks terug maar de Kreis had op zeker moment een lezing georganiseerd waar LW zou komen opdraven en die besloot na een discussie met één van de kringleden om ziijn handen ervan af te trekken. Wel hield hij tijdens de lezing audientie in de ruimte direkt naast het zaaltje.
Dit kwam me informatiever voor dan de wiki’s.
http://homepage.univie.ac.at/christian.damboeck/texte/Der_Wiener_Kreis-Nachwort.pdf
Dat Kuhn allang achterhaald zo zijn is nieuw voor mij en in een column in NRC schreef astrofysicus Vincent Icke wel degelijk dat natuurkunde als een systeem van theorieën kan worden opgevat waar we aan werken zoals metselaars een kathedraal opbouwen. Er zijn meer zaken waarover ik me verwonder in deze ‘recensie,’ maar ik laat het bij de opvatting bij Stanford un. over Thomas Kuhn en vergelijkingen met andere denkers in de volgende link. Foucault vindt men terug in sectie 5 en ook de opvattingen van Stephen Toulmin worden behandeld.
The explanation of scientific development in terms of paradigms was not only novel but radical too, insofar as it gives a naturalistic explanation of belief-change. Naturalism was not in the early 1960s the familiar part of philosophical landscape that it has subsequently become. Kuhn’s explanation contrasted with explanations in terms of rules of method (or confirmation, falsification etc.) that most philosophers of science took to be constitutive of rationality. Furthermore, the relevant disciplines (psychology, cognitive science, artificial intelligence) were not then advanced enough to to support Kuhn’s contentions concerning paradigms, or those disciplines were antithetical to Kuhn’s views (in the case of classical AI). Now that naturalism has become an accepted component of philosophy, there has recently been interest in reassessing Kuhn’s work in the light of developments in the relevant sciences, many of which provide corroboration for Kuhn’s claim that science is driven by relations of perceived similarity and analogy. It may yet be that a characteristically Kuhnian thesis will play a prominent part in our understanding of science.
Scientific Revolutions (Stanford Encyclopedia of Philosophy)
plato.stanford.edu/entries/scientific-revolutions/