Thomas Rosenboom – Zoete mond

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
,
Cover Zoete mond (Beeld: Uitgever Querido)

Thomas Rosenboom schenkt in zijn nieuwe roman Zoete mond de bewoners van het kleine aan de Rijn gelegen Angelen een zeer wonderlijke ervaring, wanneer hij een witte Beloegadolfijn vanuit de Noordzee de Rijn op laat zwemmen, de rivier die dan, halverwege de jaren zestig, zwaar vervuild is. De passage van het witte dier markeert, met alle ophef die ermee gepaard gaat, het definitieve einde van de eeuwige sluimer die het dorp tot dan toe kenmerkte. Tegelijkertijd wordt het voor de twee markantste inwoners van het dorp eindelijk duidelijk hoe zinloos hun hang naar erkenning en hun rivaliteit is geweest. Zoete mond beschrijft hoe de moderniteit zijn intrede doet in zelfs de meest ingedutte plekjes van Nederland, en slachtoffers maakt.

In één van de vier filmpjes die Thomas Rosenboom ter promotie van Zoete mond op Youtube heeft gezet begint hij er zelf over: zijn nieuwste werk moet het minder hebben van de dwingende intrige die zijn werk normaal kenmerkt. Minder spanning, meer rust, we moeten een zachtere kant van Thomas Rosenboom te zien krijgen. Met een thema als dierenliefde ligt het gevaar van een al te zachte kant van Rosenboom misschien op de loer, maar dat komt niet uit. De drijvende kracht bestaat nog, maar zit nu meer in subtiele, bitter-komische afwisselingen en in de stille (maar venijnige) tragiek van de personages.
Waar een wit dier verschijnt begint de mythe
Het boek wordt geopend door de witte beloegadolfijn, die op bijna ambachtelijke wijze gevangen wordt om later per schip vervoerd te worden naar een dierentuin in Engeland. Door zijn bijzondere verschijning – en omdat het dier gevangen is voor een recreatief doel – ervaren de bemanningsleden een vriendschappelijke band met het dier. Het is een band die nog voor aankomst, tijdens een storm in het Kanaal, verbroken wordt als het dier overboord slaat:

Ja, hij had zijn vrijheid terug. Maar hij was alleen.

Pas 424 bladzijden later duikt de dolfijn pas weer op, nadat eerst de lotgevallen van landheer Jan Florian van Zuylen Rothaar (alias Jan de Loper) en dierenarts Rebert van Buyten worden beschreven, personages die, zoals gebruikelijk in Rosenbooms werk, behept zijn met een chronisch teveel aan hoogmoed en een tekort aan zelfinzicht.

De eenkennige dierenarts
Rebert van Buyten is een eenkennige figuur, die landbouwkunde gaat studeren in Wageningen. Hij maakt geen vrienden en heeft weinig motivatie voor zijn studie. Dat hij niet in Wageningen op kamers gaat, maar in Arnhem (waar zijn ouders wonen), draagt daar niet in positieve zin aan bij.

Na een incident met de kat die een vorige bewoner had achtergelaten, wordt Rebert enthousiast over de dierenartsenij. Hij schrijft zich uit in Wageningen en stapt over naar de studie Diergeneeskunde in Utrecht. Nog steeds in Wageningen wonend, verwerft hij een zekere status als assistent van de lokale dierenarts, waar hij na zijn studie zijn praktijk begint. Boven de behandeltafel wordt hij verliefd op het baasje van een zieke kat. Ze trouwen en het inerte leven van Rebert raakt vol van geluk, totdat zijn vrouw Tine door een auto-ongeluk komt te overlijden. Hij raakt in een depressie, zegt zijn praktijk op en verhuist naar het dorpje Angelen. Rebert is weer alleen.

Angelen was een dorp als alle andere dorpen aan de Rijn. Zelfs het enige bijzondere dat het bezat, had het met die dorpen gemeen. Dat was die ligging aan de Rijn.

Roem uit het verleden
In Angelen woont de landheer Jan Florian van Zuylen Rothaar, die als Jan de Loper furore maakte in de jaren ’20 door, schatrijk als zijn familie was, op reis te gaan. Te voet en gekleed in iets wat dichtbij een zwerverstenue komt, reist hij de wereld door. Sigaren worden naar hem vernoemd, hij staat regelmatig in de krant en iedereen lacht om de grollen die hij uithaalt en die de enige vorm van vermaak in Angelen lijken te zijn. Jan de Loper is geliefd, wil geliefd zijn en probeert het uit alle macht te blijven. Maar ondanks alle pogingen lukt dat niet: met de jaren neemt de aandacht voor zijn persoon af. De onvervulde zucht naar erkenning, naar gezelschap maken hem een melancholiek, slecht verzorgd figuur, wiens vervlogen roem de enige drempel tot het predicaat dorpsgek is.

Roem is een lekke emmer, dacht hij dichterlijk, als je die niet af en toe bijvult raakt hij leeg.

Rebert neemt zijn intrek in de oude burgemeesterswoning, waar hij in volkomen leegte zijn dagen slijt, iedere avond zijn slaap opwekkend met wijn en slaapmiddel. Na een incident ontdekt het dorp dat een dierenarts zich heeft gevestigd. Onbezoldigd kijkt Rebert naar de (kerngezonde) huisdieren die de bezorgde kinderen voor zijn neus houden. Het aantal huisdieren in het dorp stijgt in korte tijd enorm en de plotseling ontvlamde dierenliefde zet, zeer tot ongenoegen van Jan de Loper, Rebert in midden van de aandacht.

Twee loten aan dezelfde stam
Jan de Loper en Rebert zijn twee loten aan dezelfde stam. Beiden zijn eenzaten, opgegroeid in een prikkelloze omgeving, hunkerend naar aandacht, en hebben beiden een levendig inbeeldingsvermogen over hoe ze hun leven graag zouden willen leiden. Waar Rebert voor de aandacht van kinderen (en een vrouw) terugvalt op zijn oude vak, haalt Jan de Loper elke keer weer dezelfde grappen en grollen uit. Zelfs het misgunnen van elkaars aandacht is vrijwel symmetrisch. Als kleine kinderen pesten ze elkaar: Jan de Loper smijt pepernoten naar Rebert. Rebert belt Jan de Loper midden in de nacht op onder voorwendsel dat hij een schrijver is die een biografie over de legendarische man wil schrijven, een lang gekoesterde wens van de oude landheer.

Zalvende en schrijnende herhaling
De tragiek in deze roman wordt sterk verbeeld door het figuur van de herhaling. Om de zoveel pagina´s komen dezelfde boten voorbij. Nu eens zwaargaans stroomopwaarts, dan weer met de stroom mee, maar niettemin dezelfde boot, op dezelfde rivier. De pastoor komt elke week op zijn fiets naar de overkant van de rivier om bij te praten met de dominee. En er is Jan de Loper, die jaren achtereen bij wijze van grap op de dijk gaat zitten met een replica van de Mona Lisa op een schildersezel en een kwast in zijn hand; die jaren bezoek ontvangt in zijn landhuis om hen te verrassen met een spontane duik in de vijver. En wanneer er met het verstrijken van de jaren niemand meer op bezoek komt, klampt hij zich aan iedereen in de buurt vast om opnieuw herinneringen aan practical jokes uit het verleden op te halen. Voor Jan de Loper lijkt veel hetzelfde gebleven, maar Angelen gaat mee in de vaart der volkeren. De oude man is een verstilde momentopname.

Nog één keer zien we Jan de Loper opleven, in de dagen rondom de passage van de witte beloegadolfijn. Moby Dick, zoals dat beest liefkozend wordt genoemd zwemt vanuit de Noordzee de Rijn op en passeert Angelen. Terwijl Rebert voorbereidingen treft voor een lezing over de dolfijn – om in de gunst te komen bij de vrouw die hij op afstand bemint -, is Jan de Loper bezig met het knutselen aan de grap die hem in de belangstelling kan zetten bij de meereizende pers.

Uiteraard, het is tenslotte een boek van Rosenboom, falen de mannen en de slijtende tijd reduceert hen tot slechts voetnoten in de geschiedenis. Jan de Loper kwijnt weg, Rebert trekt zijn renschoenen aan en verdwijnt en zelfs de lokale dierenliefde dooft uit. Even snel als dat die ontstaan was.

Opzet geslaagd
Het is duidelijk dat Rosenboom in zijn opzet geslaagd is: in Zoete mond is de plot minder dwingend, en spelen de personages kleiner hun rol. Maar geen enkele van de ruim vijfhonderd pagina’s is teveel en dat heeft alles te maken met de humoristische, maar toch ook af en toe empathische verteltrant en de soms essayistische uitweidingen over de rivier de Rijn (die nergens in Nederland de Rijn heet), hardlopen en het mythische witte dier. Voeg daarbij een stijl – uiteraard aangepast aan de jaren ’60 – die zowel breedsprakig als beknopt is, zowel lyrisch als ingehouden en het oordeel over dit boek wordt duidelijk: missie geslaagd.

Reacties (2)

#1 Bart

Ik heb het boek nog niet gelezen. Was vanavond bij een “lezing” van Roosenboom (Roosenboom werd “ondervraagd” door zijn eigen redactrice).
Wat ik vanavond over het boek gehoord heb sluit prachtig aan aan deze recensie. Een must om Zoete Mond te lezen,dus.

Ik ben erg benieuwd naar de structuur. Ik heb begrepen dat nagenoeg vanaf het begin tot op tweederde van het boek het verhaal van heden naar verleden maar van dan af weer naar toekomst vertelt. (Van dode vis tot dode vis)

Mooie recensie Roy!

  • Volgende discussie
#2 Bert

De precisie van de beschrijvingen van personen, dieren, landschappen en sfeer is indrukwekkend.
Een indringend gevoel van eenzaamheid bij de hoofdpersonen Rebert en Jan overkwam me bij het lezen. Hoe mensen hun beperkte levensdagen gestalte geven en daar eenzaam uiteindelijk zelf de soms verkeerde besluiten bij nemen. Hun fantasieën: steeds weer anders, maar als fenomeen herkenbaar.
Schoonheidsfoutje op blz. 500: HILFT moet zijn HELFT. Verder smetteloos Duits.
Lees dit boek. Het laat je niet meer gauw los!

  • Vorige discussie