De kosten van zittenblijven: minder gemotiveerde leerlingen?
ANALYSE - De PISA-resultaten leidden begin deze maand tot een enorme hoeveelheid publiciteit en tweets. De ranking van landen op basis van PISA-scores trekt altijd de meeste aandacht van de media, maar de grotere impact van de OECD is de discussie over stelselkenmerken. ScienceGuide ging naar aanleiding van PISA bijvoorbeeld in op het onderwerp zittenblijven:
Nederland is van alle OECD-landen het land die het meeste geld besteedt aan zittenblijvers, blijkt uit het PISA onderzoek van de OECD. Een zittenblijver kost Nederland rond de 45.000 Euro. De totale kosten van doubleurs ligt rond de 12 procent van het Nederlandse budget voor het basis- en voortgezet onderwijs, berekende de OECD.
De cijfers over de kosten van zittenblijven variëren nogal en een brede kosten-batenanalyse ontbreekt. De grote vraag is of we met de cijfers van de OECD een discussie gaan beslechten die al sinds 1970 wordt gevoerd. Een aantal quotes maakt duidelijk dat dit niet de eerste keer is dat de kosten van zittenblijven zijn becijferd.
Elke zittenblijver in het voorgezet onderwijs kost ruim 4.000 euro. Het Centraal Planbureau becijferde een CDA-plan tegen zittenblijven op een jaarlijkse besparing van 340 miljoen euro.
Bron: VK, Ferry Haan.
***
Allereerst die 4000 euro. Ik weet niet waar Haan die vandaan haalt, maar in het huishoudboekje van Nederland (CBS) staat dat een leerling in het voortgezet onderwijs 7400 euro per jaar kost. En daarmee zijn we er nog niet. Eigenlijk zou je ook willen weten wat een leerling (en de maatschappij) misloopt door een jaar langer op school te blijven, de zogenaamde ‘opportunity costs’. Een leerling komt bijvoorbeeld ook een jaar later op de arbeidsmarkt. De OESO bracht de totale kosten van zittenblijven voor onder andere Nederland in kaart. In 2009 hadden 50.000 leerlingen van vijftien jaar ergens in hun schoolcarrière een jaar overgedaan, wat de overheid met bijna 400 miljoen dollar aan ‘directe kosten’ opzadelde, omgerekend (ook naar PPP) ongeveer de eerder genoemde 7000 euro per leerling.
De ‘indirecte kosten’ van het later op de arbeidsmarkt komen zijn volgens de OESO, afhankelijk van het uiteindelijke onderwijsniveau, zo’n 2 tot 2,7 miljard dollar, gebaseerd op wat iemand zou verdienen (gemeten met ‘arbeidskosten’, om een voor mij onduidelijke reden).Het rare is dat de OESO vervolgens die totale kosten (ongeveer 2,4 tot 3,1 miljard dollar) deelt door het totaal aantal vijftienjarige schoolgangers (ongeveer 183.000) waardoor de rekening per leerling slechts 13.000 tot 16.700 dollar is (omgerekend 11.000 tot 14.500 euro). Dat is alweer een stuk hoger dan Haan’s 4000 euro, maar ik zou toch denken dat je de totale kosten deelt door het aantal zittenblijvers, en dat je dan zelfs ergens tussen de 40.000 en 50.000 euro uitkomt. Ik ben het om een aantal redenen sowieso niet eens met deze berekening van de OESO – opportunity costs is een dubieus concept en de baten van zittenblijven op de arbeidsproductiviteit zou je ook mee moeten wegen – maar ik zou toch graag willen snappen wat de OESO hier nou precies aan het doen is.