De sociale dienst was vroeger een uitkeringsfabriek, maar is getransformeerd tot een veelarmig vangnet van een welvaartsstaat in crisis. Sjors van Beek liep een week mee me de dienst. Vandaag het laatste deel (lees hier 1 en 2).
Strakke handhaving en strenge toelatingseisen vormen echter maar één kant van de medaille, zo blijkt deze week in Venlo telkens weer. De sociale dienst anno 2013 heeft twee gezichten: de barse bovenmeester èn de vertroetelende moeder. Op een kantoor elders in Venlo overleggen Heinz Dreuning en Henriëtte Stoop van de sociale dienst met medewerkers van de GGZ en gespecialiseerde thuisbegeleiding over een nieuwe casus. Een 67-jarige vrouw die vorige week uit haar huis is gezet. ‘Geen redden meer aan’, aldus Stoop. Het aantal dreigende uithuiszettingen stijgt volgens haar enorm, ‘al tachtig in de afgelopen drie maanden’. De vrouw in kwestie woonde in een sterk vervuilde woning, ongeopende post van twee jaar slingerde rond. Mogelijk een drankprobleem, mogelijk ook beginnende dementie. De vrouw is tijdelijk ondergebracht in een slooppand. Ze heeft een rollator nodig, de container voor opslag van haar meubels moet betaald, er moet worden gezocht naar een aanleunwoning. De huisarts moet benaderd, en er moet worden uitgezocht of de vrouw nog geld op de bank heeft. De GGZ-medewerker zal haar elektrische fiets ophalen en kijken of hij de douchekraan kan repareren, de thuisbegeleiding sorteert haar post. ‘Kleine klusjes, maar daarmee krijgen we contact en winnen we het vertrouwen van de cliënt’, leggen de medewerkers hun vergaande praktische bemoeienissen uit.
Regelmatig komen de gemeentelijke medewerkers enkel door toeval uit bij de grootst mogelijke ellende.