Impact schmimpact – Citaties tellen en impact factor

Dit stuk gaat over het tellen van hoe vaak wetenschappelijk werk geciteerd wordt, en over soortgelijke zaken. En dat is natuurlijk keimegasuperbelangrijk, dat snapt u. Niet? Maakt niet uit, ik heb er toch een uitgebreid stukje over getikt. Want hoe mooi en nuttig de wetenschap ook is: er valt ook genoeg over te zeuren. Hoe meet je kwaliteit van wetenschap? De kwaliteit van een wetenschapper en de impact van wetenschappelijk werk wordt vaak bepaald door ‘tellen’. Er is zelfs een heel veld ontstaan, de bibliometrie, dat zich bezig houdt met het meten van de kwaliteit van wetenschappelijk werk. Maar ja, dat gebeurt, zoals helaas wel vaker, vervolgens op basis van kwantitatieve indicatoren. En het kwantificeren van kwaliteit is zoals bekend heel erg lastig en gevaarlijk vanwege mogelijke (onvoorziene) perverse neveneffecten. Er zijn een aantal indicatoren opgesteld waarop kwaliteit wordt beoordeeld. Sommige zijn vrij recht toe recht aan. Voor een wetenschapper wordt bijvoorbeeld vaak gekeken naar het aantal keer dat ‘ie geciteerd is, en hoeveel artikelen er zijn geschreven. En voor een artikel wordt hoe vaak het geciteerd is gezien als een aanduiding van kwaliteit. Daar even over nadenken zou al tot een opgetrokken wenkbrauw kunnen leiden, want laten we wel wezen: als iemand een artikel publiceert en vervolgens citeren 100 mensen dat artikel als voorbeeld van slecht onderzoek of ondeugdelijke methodes, dan lijkt het puur op basis van de cijfers (100x geciteerd!) heel wat. Maar er zijn ook wat complexere manieren van tellen ontwikkeld. Zo is er de ‘h-index’. Die is X als je als wetenschapper X artikelen hebt die X keer zijn geciteerd. Heb je 1 artikel dat 1 keer is geciteerd, is je h-index 1, met 5 artikelen die 5 keer zijn geciteerd, dan is hij 5, nou ja, u volgt ‘em wel. Een wetenschappelijk tijdschrift heeft ook zo’n h-index. Maar tijdschriften hebben ook een impactfactor (gebaseerd op het aantal citaties van artikelen), en omdat vakgebieden niet vergelijkbaar zijn qua hoeveel er geciteerd wordt is ook netjes aangegeven in welk kwartiel een tijdschrift zich bevindt binnen een vakgebied (Q1 staat voor de 25% beste, en dat betekent natuurlijk meest geciteerde, tijdschriften, en zo verder). Op handige sites als Scimago kun je vervolgens mooie overzichten vinden van elk (vrijwel) elk wetenschappelijk tijdschrift (al staan de predatory journals en sommige kleintjes er niet tussen). Persoonlijke ervaring De kritische lezer zal zich waarschijnlijk nog steeds afvragen wat bovenstaande nou echt zegt over de kwaliteit van een wetenschapper, artikel of tijdschrift. Een artikel kan wetenschappelijk heel goed zijn zonder vaak geciteerd te worden, en een tijdschrift dat historisch gezien een grote reputatie heeft verworven zal veel artikelen blijven trekken puur op basis van die reputatie uit het verleden (en de bijbehorende grote h-index). Op basis van mijn persoonlijke ervaring (die, zeg ik er gelijk bij, bescheiden is voor iemand die pas een paar jaar wetenschapt, en dat ook nog in deeltijd), is de waarde van dit soort cijfers vrij betrekkelijk. Als ik kijk naar wie mijn werk gebruikt, zitten daar een aantal citaties bij die overduidelijk (inhoudelijk gezien) wetenschappelijk geen waarde hebben. Je ziet gewoon die reviewer schrijven “jullie moeten nog wat zeggen over selectie bias bij jullie reflectie”, en zo’n wetenschapper vervolgens braaf die term invoeren in Google Scholar en een referentie toevoegen naar een artikel van mijn hand met die term in de titel – terwijl de informatie die vervolgens gebruikt wordt uit mijn artikel net zo goed of beter uit tig handboeken gehaald had kunnen worden. Aan de andere kant is mijn werk gebruikt op plekken die echt invloed hebben, in de maatschappij, die niet meetellen. Zo heeft het CPB naar mijn bevindingen over het Nijmeegse experiment verwezen, en wordt er naar mijn proefschrift verwezen in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Participatiewet in Balans – maar ja, die belanden niet in Google Scholar en tellen daar dus niet. Citaties pretenderen iets te zeggen over impact – nou, ik weet wel waar in de bovenstaande gevallen mijn impact het grootste was. Soms zeggen aantallen zelfs helemaal niets. Op een gegeven moment kwamen er in Google Scholar zes citaties tegelijk bij van het rapport dat we schrijven over het Nijmeegse bijstandsexperiment voor de gemeenteraad. Wat bleek? De collega’s uit Amsterdam hebben een mooi boek geschreven over het experiment, maar op de één of andere manier is elk hoofdstuk ergens geüpload met de complete literatuurlijst, en die zijn weer in Scholar beland. Waarmee een enkele verwijzing naar ons Nijmeegse rapport in één hoofdstuk opeens zes keer in een lijstje staat. Citaties kunnen dus enorm variëren van ‘dit bouwt echt voort op mijn werk’ tot ‘eeeeeh geen idee waarom ik hier gerefereerd wordt’. Goodheart en Campbell manen tot voorzichtigheid En dan is er natuurlijk nog het probleem dat, wanneer citaties en impact en dergelijke cijfers opeens belangrijk worden voor geld, status of een vast contract, ze altijd manipuleerbaar zijn. Dat weten we overigens allang. In de wetenschap kennen we zelfs ‘de wet van Campbell’ en ‘de wet van Goodhart’, die beide ongeveer hetzelfde stellen, vrij samengevat: een indicator houdt op een goede indicator te zijn wanneer er te veel van af gaat hangen. Want dan kan deze gemanipuleerd worden. En als je dat wil, is ook een systeem van impact, rankings en h-indexen makkelijk te gamen als je dat wil. Je kan met een clubje onderzoekers afspreken elkaars werk veel te citeren. Dat kan informeel, maar ook grootschalig waarmee je uitkomt op een heus citatiekartel. Als professor kun je je promovendi en post-docs suggereren (of dwingen) om vooral veel eigen werk te refereren. Als scriptiebegeleider trouwens ook - als studenten in hun scripties naar jouw werk verwijzen tellen deze in sommige systemen ook (via universitaire ‘repositories’ waar deze in worden geüpload komen deze ook in Google Scholar). En dan zijn er zelfcitaties: je kan natuurlijk ook ruimschoots citeren uit eigen werk. Ik ben overigens de eerste om toe te geven dat zelf graag te doen, want ik vind mijn eigen werk vrijwel zonder uitzondering relevant en belangrijk (en trouwens ook nog mooi geschreven). Maar zonder gekheid: het lastige is dat al bovenstaande zaken niet per se slecht zijn. Een clubje onderzoekers die op dezelfde thema’s werkt kan ook gewoon veel naar elkaar verwijzen omdat ze elkaars werk goed kennen en met hetzelfde onderwerp bezig zijn, zonder kwade bedoelingen of expliciete afspraken. Het is logisch dat promovendi, postdocs en masterstudenten begeleid worden door iemand die iets weet van het onderwerp waar zij zich mee bezig houden, en daar zelf ook wel eens iets zinnigs over hebben geschreven. En zelfcitaties kunnen ook nuttig en zelfs logisch zijn. Weer naar mijn eigen werk kijkend: al mijn artikelen voor mijn proefschrift gingen over hetzelfde experiment, en het eerste artikel was een methodologische verdieping (wie deden mee aan het experiment en waarom en wat betekent dat voor het interpreteren van de resultaten?). Dan is het volstrekt logisch om daar op terug te komen als je in latere artikelen het gaat hebben over die resultaten. Je eigen geweten Maar er is een vrij groot grijs gebied, waarbij het de vraag is of die verwijzing die je suggereert aan je student of AiO écht nuttig en noodzakelijk is, zonder dat het overduidelijk onzinnige manipulatie van je h-index is. Je bent dan je eigen geweten. Voor een hoop mensen werkt dat. Maar je weet ook dat het niet bij iedereen zo werkt. In de wetenschap werken veel mensen voor wie status belangrijk is. En citaties en andere kwantitatieve indicatoren zijn bepalend voor iemands carrière, kans op een vast contract, en salaris. Dat is ook wel een beetje vragen om problemen.

Door:

Peer review: ergernis en kwaliteitscontrole

ACHTERGROND - De afgelopen maanden heb ik het weer regelmatig met jullie gehad over de bijstandsexperimenten, en dan met name over de inhoud daarvan. En hoewel de inhoud natuurlijk het belangrijkst is, zou ik nu graag toch weer een moment nemen om het over ‘de wetenschap’ te hebben. En dan specifiek over mijn ervaringen tijdens mij promotietraject met het publicatieproces en peer review.

Peer review is, denk ik, vaak wel een nuttig iets. Zoals ik eerder in deze serie beschreef zit op de meeste wetenschappelijke publicaties wel een soort van een collegiale check. De strengheid van die check draagt vaak bij aan hoe serieus een wetenschappelijk artikel wordt genomen. De strengste vorm van zo’n collegiale check is de anonieme peer review, zoals gedaan bij wetenschappelijke tijdschriften. Die laten twee, drie of soms vier experts mee kijken naar een ingediend artikel. Die zorgen dat de echte rotzooi er tussenuit wordt gehaald, en dat de artikelen die uiteindelijk gepubliceerd worden naar een wat hoger niveau worden getild. De wederzijdse anonimiteit moet dan objectiviteit garanderen. Hier zitten wel de nodige haken en ogen aan. In semiwillekeurige volgorde een aantal waar ik me het meest aan stoor.

Hemeltergend traag

Geheel persoonlijk: wat duurt dat proces ongelooflijk irritant lang soms. Ik ben niet het geduldigste mens op aarde, dat speelt vast mee. Maar het proces van:

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Foto: Anonymous Account (cc)

Het weblog als wetenschappelijk tijdschrift

COLUMN - Wat voor rol speelt de persoonlijkheid in de wetenschap? Het klassieke antwoord kennen jullie: geen enkele. De wetenschapper is volkomen neutraal en laat wanneer hij zijn laboratorium, bibliotheek of veldwerkveld betreedt al haar hobby’s, politieke en religieuze overtuigingen, culturele preoccupaties en sociale achtergrond achter in een speciaal daartoe bestemd met een pincode beveiligd kastje.

Er wordt op verschillende manieren aan dat ideaal geknabbeld. Sommige mensen vinden dat het naïef is om te veronderstellen dat je zo’n ideaal zelfs maar kunt benaderen, zeker in de mens- en geesteswetenschappen – er bestaat geen ‘objectieve’, buitenmenselijke kijk op de mens en zijn cultuur. Een ‘neutrale’ blik betekent maar al te vaak: de blik van de machthebber.

Voorbestemd

Tegelijk vinden andere mensen (of dezelfde, dat kan ik van hier af niet goed zien) dat de wetenschapper zijn eigen persoonlijkheid nu eenmaal moet inzetten om aan het brede publiek en/of de geldschieters te laten zien hoe leuk en boeiend en interessant onderzoek nu eenmaal is. Er is bijvoorbeeld een boek over wiskunde waarin wordt beweerd dat het wiskunde-onderwijs ruimte moet bieden aan voorlichting over de hoogoplopende ruzie tussen Leibniz en Newton omdat dit het vak zoveel aantrekkelijker maakt.

Ik ben er niet helemaal uit.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Wetenschappelijk scoren

Wederom een bijdrage van het Rathenau Instituut, dit keer van onderzoekers Laurens Hessels Hij promoveerde op 19 november aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift ‘Science and the Struggle for Relevance’.

wetenschappelijke bladenVoor wetenschappers is het publiceren van artikelen een doel op zich geworden. Ooit publiceerden ze om te communiceren met collega’s, vandaag vooral om hun productiviteit te bewijzen. De macht van bibliometrische indicatoren moet worden ingeperkt.

Sinds de opkomst van onderzoeksevaluaties in de jaren ’80 hebben we steeds beter inzicht in de wetenschappelijke output van universitaire onderzoekers. Dankzij de Science Citation Index en Google Scholar krijg je met een druk op de knop een lijst met publicaties en citaties van iedere wetenschapper. Onderzoeksfondsen en universiteitsbestuurders wegen prestatiemetingen mee bij beslissingen over financiering en bezuinigingen. Steeds meer universiteiten werken zelfs met bonusregelingen, waarbij publicaties rechtstreeks worden vertaald in onderzoeksfinanciering. Een artikel in een bepaalde tijdschriftencategorie levert dan een geldbedrag op, zonder enige reflectie op de inhoud.

Deze ontwikkeling is niet onschuldig. Onderzoekers ervaren zo’n hoge druk om te publiceren, dat ze zich gaan blindstaren op het optimaliseren van hun publicatie-output. Het Leids Universitair Weekblad Mare publiceerde deze week een lijst met tips voor onderzoekers om hun citatie-impact te vergroten. Door de fixatie op publicaties dreigen onderwijs en kennisvalorisatie in de verdrukking te raken. Maar de doorgeschoten publicatiedrift kan ook de kwaliteit van het onderzoek zelf aantasten. Wetenschappers wringen zich in rare bochten om maar zoveel mogelijk te publiceren. Ze snijden hun werk op in de ‘smallest publishable units’ of schrijven meerdere versies van hetzelfde artikel voor verschillende tijdschriften. Voor jonge onderzoekers wordt het minder aantrekkelijk om zich op radicaal nieuwe onderzoeksfronten te begeven, want daar is publicatiesucces niet gegarandeerd. De publicatiedruk tast dus niet alleen de effectiviteit van het wetenschappelijke communicatiesysteem aan, maar dreigt ook de inhoud van het onderzoek te vervlakken!

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De dubbele moraal van GeenStijl

GSLogo, iets aangepast door GC

GeenStijl, onlangs voor 100% overgenomen door De Telegraaf, de kwaliteitskrant van -kuch- wakker Nederland, lijkt het nieuwe fatsoen nu toch echt helemaal omarmd te hebben.

Kijk maar, een voorbeeldje van het gevonden fatsoen. De redactie zal ’s nachts rustiger kunnen slapen nu ze de vinger zo subtiel op de zere plek weet te leggen:

“Sinds Marcel van Dam in een uitzending van Het Lagerhuis de heer Fortuyn ‘een minderwaardig mens’ noemde en daarmee de doodseskaders uit Wageningen opdracht gaf Professor Pim te liquideren is het politieke debat springlevend”.

Prijzenswaardig! Maar toch nog een kanttekeningetje: dat het nieuwe fatsoen vooral betekent dat fatsoen alleen wenselijk is voor je (politieke) tegenstanders wordt al snel duidelijk uit de volgende quote:

“[…] is het wellicht voor minister Verburg een idee even contact te leggen met haar Franse collega. Die weten wel raad met Greenpeace. Hierbij de coördinaten van het actie-gebied: […]”

Ja, GeenStijl bedient zich van de veelgeprezen Dubbele Moraal©. op moment één een oproep doen schepen van Greenpeace te doen zinken, en op moment twee heeft Marcel van Dam een moord op zijn geweten door Pim Fortuyn een ‘minderwaardig mens’ te noemen.

Maar natuurlijk, we zien het verkeerd. Dat van GeenStijl is grappig bedoeld, wie gaat er nou een schip tot zinken brengen? Dat van Marcel van Dam was uiteraard een niet mis te verstane, rechtstreekse oproep aan Volkert van der G. om “onze Pim” een enkeltje hiernamaals te geven. En deze poll, haha leuk, daar bedoelen ze natuurlijk óók helemaal niks mee.