De bestuurlijke ambities van de VVD: toenadering tot GroenLinks-PvdA noodzaak?

van Boris van Haastrecht VVD-leider Dilan Yeşilgöz sloot begin juni toekomstige samenwerking met de PVV van Geert Wilders definitief uit. Kort daarna verklaarde zij tijdens het partijcongres van de VVD dat GroenLinks-PvdA een “elitaire” partij is, waarmee het “heel moeilijk” wordt samen te werken na de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Haar verkiezingsinzet is een “stabiel rechts kabinet”. Deze uitspraken roepen de vraag op in welke coalitie de VVD haar bestuurlijke ambities in de toekomst wil realiseren. Het is nu al vrijwel zeker dat de eerstvolgende kabinetsformatie ingewikkeld wordt, omdat het Nederlands politiek bestel versnipperd en gepolariseerd is. Op basis van de peilingen van de afgelopen maanden is de meest realistische mogelijkheid tot vorming van een meerderheidscoalitie een combinatie van VVD, GroenLinks-PvdA en CDA, aangevuld met kleinere partijen uit het politieke midden als D66 of ChristenUnie. Door de huidige wederzijdse vijandigheid tussen sociaaldemocraten en liberalen zou je bijna vergeten dat deze groepen in het verleden meermaals regeringscoalities vormden, namelijk in de kabinetten-Drees I en II (1948-1952), de kabinetten-Kok I en II (1994-2002) en het kabinet-Rutte II (2012-2017). Het is de moeite waard deze eerdere perioden van samenwerking nader te bestuderen om de relatie tussen GroenLinks-PvdA en VVD in context te plaatsen. Direct na de oprichting en eerste verkiezingsdeelname van de VVD in 1948, trad het kabinet-Drees I (1948-1951) aan, bestaande uit de katholieke KVP, PvdA, de protestants-christelijke CHU en VVD. Deze partijen vonden elkaar in de wens een einde te maken aan de koloniale oorlog in Indonesië door een grondwetsherziening en een soevereiniteitsoverdracht die in 1949 plaatsvond. In het kabinet waren de verhoudingen tussen VVD en PvdA goed. Minister van Buitenlandse Zaken Dirk Stikker (oprichter van de VVD) en minister-president Willem Drees konden het uitstekend met elkaar vinden. De VVD-Kamerfractie onder voorzitterschap van Piet Oud (de andere oprichter van de VVD, een voormalig PvdA’er) was echter zeer kritisch op het regeringsbeleid. Opmerkelijk was dat deze kritiek in hoofdzaak niet de PvdA-ministers betrof, maar zich toespitste op het buitenlandbeleid van partijgenoot Stikker. In 1951 dwong de VVD-Kamerfractie de eigen minister door een motie van wantrouwen tot aftreden. Dit leidde tot een kabinetsval. Na een reconstructie zetten KVP, PvdA, VVD en CHU de samenwerking toch voort, tot de verkiezingen van 1952. Na 1952 verdween Stikker van het toneel en koos de VVD onder Oud voor een rechtsere koers. Het duurde veertig jaar tot VVD en PvdA opnieuw op landelijk niveau een partnerschap aandurfden. In de verkiezingscampagne van 1959 sloot Oud zelfs voor het eerst coalitievorming met de PvdA bij voorbaat uit. Deze duidelijke positiebepaling resulteerde in electorale winst voor de VVD. De verwijdering tussen VVD en PvdA bereikte een hoogtepunt in de jaren zeventig, toen Hans Wiegel en Joop den Uyl in alles politieke tegenpolen waren. Niettemin bleef ook in deze periode altijd een aantal vooraanstaande PvdA’ers en VVD’ers voorstander van samenwerking. Zij ontmoetten elkaar vanaf 1976 jarenlang informeel in het zogenaamde ‘Des Indes-beraad’ (waaraan ook leden van D66 deelnamen). Vanaf de jaren tachtig werd de afstand tussen VVD en PvdA aanzienlijk kleiner, deels uit een gemeenschappelijk onvrede over de grote macht van het CDA. Het was nota bene Den Uyl, de boeman voor politiek rechts, die in een interview in 1984 verklaarde dat zijn partij de VVD te lang had uitgesloten, en dat een samenwerking met de liberalen ‘goed te verdedigen’ is.[1] In 1994 culmineerde de geleidelijke toenadering van sociaaldemocraten en liberalen in het kabinet-Kok I, bestaande uit PvdA, VVD en D66.[2] De afstand tussen PvdA en VVD was altijd het grootst op financieel-economisch terrein geweest. Inmiddels waren de strijdpunten op dit gebied min of meer weggevallen; een (neo)liberale consensus was ontstaan.[3] De grootste overeenkomsten tussen PvdA en VVD lagen al sinds 1948 op cultureel en immaterieel vlak. De paarse kabinetten maakten het mogelijk om gedeelde progressieve idealen te realiseren, zoals wetgeving voor euthanasie en de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht. De paarse samenwerking verliep aanvankelijk opmerkelijk soepel. De kiezers beloonden zowel VVD als PvdA in 1998 met flinke zetelwinst. De regeringscombinatie werd voortgezet in het kabinet-Kok II. Onder invloed van de opkomst van populistische partijen dreven de sociaaldemocraten en liberalen vervolgens weer uit elkaar. De thema’s migratie en asiel groeiden uit tot een nieuwe politieke breuklijn. Toch werd het in 2012 als ‘logisch’ beschouwd dat VVD en PvdA opnieuw gingen samenwerken; dit werd het kabinet-Rutte II. Verdiensten van dit kabinet waren dat het relatief snel na de verkiezingen aantrad, een regeerakkoord sloot met duidelijke beleidskeuzes en de rit uitzat. De stabiliteit van de coalitie vormde de basisvoorwaarde voor de totstandkoming van een groot aantal wetten.[4] In dit opzicht was het waarschijnlijk het meest succesvolle kabinet onder Mark Rutte. Ondanks aanvankelijke weerstand tegen het optreden van het kabinet, leken de VVD-kiezers weinig moeite te hebben met de samenwerking met de PvdA. In 2017 verloor de VVD weliswaar acht zetels, maar werd veruit de grootste partij in de Tweede Kamer. De situatie in het heden is enigszins vergelijkbaar met die in 2012 na de val van het kabinet-Rutte I, waaraan de PVV gedoogsteun verleende. Rutte schilderde destijds Wilders in de verkiezingscampagne af als een "wegloper", met wie je geen zaken kunt doen. Op eenzelfde wijze spreekt Yeşilgöz nu van de “onvolwassen en onverantwoordelijke" PVV. De consequentie die Rutte in 2012 aan zijn woorden verbond, was een wending naar het politieke midden en compromisbereidheid. Dat nam niet iedereen in zijn partij hem in dank af. Zo schreef De Telegraaf naar aanleiding van het regeerakkoord met de PvdA over “Marx Rutte” die zich ontpopte als “kampioen nivelleren”. Bij haar aantreden als partijleider had Yeşilgöz tot doel de VVD een meer uitgesproken, herkenbaar rechts profiel te geven dan in de laatste jaren onder Rutte het geval was.[5]  De rechtse koers van de VVD onder Yeşilgöz resulteerde in een coalitie met PVV, NSC en BBB in het kabinet-Schoof. De voortijdige val van dit kabinet was een fiasco voor alle betrokkenen. In een chaotisch regeringsjaar had de coalitie nauwelijks aansprekende resultaten geboekt. De ironie is dat Yeşilgöz , die zich zo graag van Rutte wil onderscheiden, in de komende maanden wellicht een ‘Ruttiaans’ pragmatisme zal moeten tonen om het imago van de VVD als betrouwbare, bestuurlijk ingestelde brede volkspartij te redden. De vorming van een coalitiekabinet na de verkiezingen waar zowel VVD als GroenLinks-PvdA deel van uitmaken is voor beide partijen onaantrekkelijk, maar wellicht onontkoombaar. Dit artikel verscheen eerder in De Hofvijver van 25 augustus, een uitgave van het Montesquieu Instituut. Boris van Haastrecht is promovendus Rijksuniversiteit Groningen en biograaf van P.J. Oud Noten: [1] P.F. Maas, F.L.M. Lafort en J.M.M.J. Clerx (red.) Illusie of monsterverbond. Mogelijkheden en grenzen van een PvdA-VVD coalitie (Amsterdam 1984) 19. [2] Deze ongebruikelijke coalitie was aanleiding tot verscheidene beschouwingen over de rood-blauwe samenwerking. Zie: P.G.C. van Schie (red.) Tussen polarisatie en paars. De 100-jarige verhouding tussen liberalen en socialisten in Nederland (Kampen 1995); P.G.C. van Schie (red.) Paars in perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997). [3] Bram Mellink en Merijn Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis (Amsterdam 2022). [4] Parlement.com Wetgeving-kabinet Rutte II 2012-2017 [5] Montesquieu Instituut VVD onderhuidse richtingenstrijd 25 november 2024

Door: Foto: Schermopname Tweede Kamer Debat Gemist 4 juni 2024 hoofdelijke stemming
Foto: Nanda Sluijsmans (cc)

GroenLinks-PvdA: betaalbaar wonen voor de sociale meerderheid

ANALYSE - Weg met de marktwerking. Leve de solidariteit. Volkshuisvesting wordt weer een publieke taak. In het alom als links gekwalificeerde concept-verkiezingsprogramma van GroenLinks-PvdA voor de Tweede Kamerverkiezingen op 29 oktober 2025 wordt dit verder uitgewerkt. Wonen is niet voor niets het eerste thema-hoofdstuk. Eindelijk wordt wonen het belangrijkste onderwerp van landelijke verkiezingen. Een belofte: ‘In de eerste honderd dagen van een nieuwe regering komen we met een Herstelplan voor de Woningbouw.’  Een analyse van Jan Kok.

Voor woningbouw is stevige grondpolitiek noodzakelijk

Men sluit zich aan bij al die andere politieke partijen welke allemaal 100.000 woningen per jaar willen bouwen. Maar ook GroenLinks-PvdA is zich inmiddels gaan realiseren dat bij een hoog positief migratiesaldo dit niet genoeg zal zijn om de woningnood te verminderen. Dus pleit zij voor een migratiesaldo van niet meer dan 40.000 tot 60.000 per jaar. Vooral de laagwaardige arbeidsmigratie moet worden beperkt.

Wil je veel en snel kunnen gaan bouwen, dan is een stevige grondpolitiek noodzakelijk.
‘Als de overheid grond opkoopt, kunnen we sneller bouwen en de huren en huizenprijzen betaalbaar houden. De overheid heeft dan een sterkere onderhandelingspositie en kan zo het proces versnellen.’ [*] Nu is het nog zo dat grondeigenaren bouw bewust uitstellen om de grondprijs te laten stijgen.
Grondspeculatiewinsten moeten ten goede komen aan de samenleving, waarbij het onder andere kan worden gebruikt voor woningbouw.
De partij denkt ook aan het eerste recht van koop als grond beschikbaar komt (voorkeursrecht).
Dan pas kun je veel locaties bestemmen voor woningbouw. Dit moet allemaal worden opgenomen in een nieuwe Nota Ruimte. Ik vraag me dan af. Waarom geen Zesde Nota Ruimtelijke Ordening? Zo’n titel met ordening erin zou mooi verwoorden dat men wil teruggaan naar de tijden van meer overheidsregie.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Foto: Dimitris Avramopoulos (cc)

Deze verkiezingen gaan niet over Europa

COLUMN - Verkiezingscampagnes voor het Europees Parlement zijn van een dodelijke saaiheid en voorspelbaarheid. Om de vijf jaar krijgen we de boodschap dat Europa best belangrijk is. De kiezer krijgt elke ronde opnieuw uitgelegd wat het Parlement doet, wat de taak van de Commissie is, van de Raad van ministers en de Europese Raad van regeringsleiders. En dat er democratisch gezien nogal wat schort aan het instituut EU (alsof het in de natiestaten allemaal perfect geregeld is). Elke vijf jaar  horen we ook weer de klacht dat ‘Brussel’ ver weg is en dat we onze vertegenwoordigers daar zo slecht kennen. Is dat vreemd? Vijf jaar lang worden Europese politici in de media weggedrukt door de nationale politiek. De Haagse zaken, hoe futiel ook, krijgen altijd voorrang in de media boven Brusselse maatregelen, hoe verstrekkend ze ook zijn.

Men zegt dat burgers zich niet druk maken over deze verkiezingen. Ze zouden weinig interesse hebben in ‘Europa’. Maar het punt is:  het gaat helemaal niet over Europa bij deze verkiezingen. Het gaat over het klimaat, over sociale rechtvaardigheid, over de economie, over landbouw, voedselveiligheid, energievoorziening en nog veel meer. Waarom blijft wat er echt speelt bij de Europese verkiezingen alsmaar verborgen achter al die voorspelbare clichématige verhalen over desinteresse, complexe besluitvorming en abstracte beelden over een continent?