De recente tv-serie over De Slavernij richtte onze aandacht weer eens op een triest stukje vaderlandse geschiedenis. We zijn graag trots op de visionaire waaghalzen die ons land tot een centrum van handel, kunst, en wetenschap maakten, maar de schaduwkanten van hun optreden vergeten we liever. Een voorvader die in slaven handelde is niet echt iets om mee te pronken. Maar hoe zinnig zijn die trots en zijn tegenhanger nu eigenlijk, vraagt Bart Voorzanger zich af.
Slavernij is van alle tijden, is een van de stellingen van de serie. De vraag is wel wat je onder slavernij moet verstaan om het tot iets algemeens te maken zonder dat het ophoudt echt heel erg te zijn. Er is per slot een glijdende schaal van de werkgever die in elk geval onder werktijd een hoop te zeggen heeft over het doen en laten van zijn werknemers, naar de plantage-eigenaar die áltijd álles te zeggen had over als zijn eigendom erkende slaven. Het eerste uiterste is een vrijwel universeel menselijk verschijnsel waarmee zeer velen heel wel kunnen leven, het laatste is even onverdraaglijk als zeldzaam. Ik denk niet dat de programmamakers op relativering uit waren, maar misschien hadden ze zich toch beter kunnen beperken tot een serie over de koloniale plantageslavernij. Naar andere narigheid kijken we dan een andere keer wel weer.
Het is altijd goed de geschiedenis te kennen. Alles wat we om ons heen zien is er het product van, en alles wat we om ons heen zien wint in een historische context aan begrijpelijkheid. Maar als we de geschiedenis proberen te gebruiken voor morele lessen, gaat het vaak mis. Wat weten we van de slavernij, en wat kunnen we daarvan leren?