De zachtmoedigen waren niet langer te handhaven. Hoezeer de neoconservatieven, de marktwerkinggoeroes, de nieuw-spirituelen en de financieel toezichthouders ook probeerden – de zachtmoedigen kónden niet kijken met de sociaal-econcomische bril die hen met kracht op de neus werd gedrukt. De zachtmoedigen waren blind voor de waarheid: dat alles, werkelijk alles, in financiële waarde kon worden uitgedrukt. Het was de grootste prestatie van de mens: een systeem ontwerpen waarop alles wat bedacht kon worden – nee sterker nog, de gedachten zelf – op waarde beoordeeld konden worden.
Alles had immers sociaal-economische waarde, uitgedrukt in euro's. Op die schaal kon alles worden gewogen, bekeken en geanalyseerd. Beleidsmakers werd aangemoedigd vooral strikt te budgetteren en te streven naar kosten-efficiëntie. Wat het beleid moest doen, was zo slank en elegant mogelijk zo min mogelijk kosten, en zo veel mogelijk opleveren. Dit was niet nieuw. In alle tijden was er sprake geweest van een economische afweging, maar dat het door iedereen werd omarmd als als wereldlijke kenwijze was wel nieuw. Het oversteeg de vroegere scheidslijnen in het maatschappelijk debat want iedereen deed mee: confessionelen, liberalen, zelfs socialisten en sociaal-democraten. Iedereen had het over geld, en bij elk interessant plan of leuk voorstel stelde men in de vraag: 'Leuk, maar wat kost dat?'