‘Zo schrijf je geschiedenis’, zegt Geert Mak bij wijze van aanprijzing op de cover van dit boek. Maar ‘Beter wordt het niet’ is geen geschiedenisboek. Althans, not on my watch. Of zou Mak bedoelen dat Caroline de Gruyter met dit boek ‘geschiedenis schrijft’? Dat lijkt me uiterst onwaarschijnlijk. De ondertitel luidt ‘Een reis door de Europese Unie en het Habsburgse rijk’. Maar dat klopt ook al niet. Verreweg de meeste hoofdstukken spelen zich af in Wenen. Wat is ‘Beter wordt het niet’ dan wél? De beste omschrijving is waarschijnlijk: ‘Op zoek naar herinneringen aan het Habsburgse rijk’. Want dát is wat De Gruyter doet. De oude Otto van Habsburg, de zoon van de laatste Oostenrijkse keizer (Karel) en tevens Europarlementariër tot 1999, die heeft ze helaas nooit mogen ontmoeten maar verder komen er heel wat mastodonten voorbij. Grote namen die vertellen hoe schön het vroeger eigenlijk was.
De Gruyter, bekend vanwege haar bijdragen in de NRC, schrijft normaliter over de Europese Unie. Omdat ze tot voor kort in Wenen woonde (van 2013 tot 2017 om precies te zijn), meent ze een bijzondere kijk op Europa te hebben ontwikkeld: ‘Door mijn tijdelijke onderdompeling in de Habsburgse wereld ben ik mezelf allerlei vragen gaan stellen over Europa die ik waarschijnlijk niet – of anders – gesteld had als ik niet vier jaar in Wenen was neergestreken.’ Ze ziet interessante overeenkomsten tussen de EU en het Habsburgse rijk: ‘De Habsburgers, ontdekte ik, werden gedreven door dezelfde constante queeste naar compromissen die ik uit Brussel kende. Wat me al even bekend voorkwam: het bijvijlen, het aanpassen en hervormen dat nooit ophoudt omdat de ene hervorming nu eenmaal tot de andere leidt.’
Eén vraag kwam daarbij centraal te staan: Kan met de EU hetzelfde gebeuren als met het Habsburgse rijk in 1918? Ze kan de lezer helaas geen ‘definitieve antwoorden’ geven ‘omdat dit alleen kan als je academisch onderzoek doet naar de overeenkomsten en verschillen tussen het Habsburgse rijk en de Europse Unie. Ik ben geen academicus.’ Nou… juist een academicus zal nooit zeggen dat hij ‘definitieve antwoorden’ geeft. Maar De Gruyter blijft liever bescheiden. Ze omschrijft haar boek in de inleiding als ‘vol impressies en zelfgemaakte kiekjes’, ‘van de hak op de tak’, ‘volledig op de tast gemaakt’, ‘geen structuur, geen schema.’ Dat alles, kan ik u verzekeren, is geen valse bescheidenheid. Het boek kabbelt voort als de gesprekjes in een Weense theesalon. Het zijn vooral gesprekjes in een theesalon. Maar daarmee is het geen onaangenaam boek.
We ontmoeten de deftige buren van De Gruyter (ze woonde in een buurt waar de tijd al geruime tijd stilstaat); we leren een stel Habsburgers kennen waaronder Karl, de zoon van bovengenoemde Otto (die tijdens een lezing doodleuk een krantenartikel van De Gruyter navertelt); we drinken thee met oude adel die geen adel meer mag heten maar nog overal zo wordt behandeld, met oud-diplomaten, ambtenaren en een medelid van Caroline’s yogaklasje; we babbelen met een Britse ‘Habsburgexpert’ (in Londen); we luisteren gedwee naar de Hongaarse ambassadeur (in Oslo) en, niet te vergeten, we ontmoeten Francesca Anne Dolores Freiin Thyssen-Boremisza de Kászon et Impérfalva. Die wil kunst onder de zeebodem stoppen. De Gruyter vertelt ook over Maria Theresia, en citeert graag grootheden als Stephan Zweig en Joseph Roth, de chroniqueurs van de ondergang van het Habsburgse rijk. Kortom, de tijd vliegt om.
Worden we ondertussen iets wijzer over dat Habsburgse rijk? Niet veel, vrees ik. De Gruyter is dol op alles wat Habsburgs is, dat is zeker. We leren dat Maria Theresia haar tijd vooruit was, en dat de splitsing van 1867, waarbij de keizer tevens koning werd van Hongarije (en dat deel voortaan grotendeels zijn eigen gang mocht gaan), eigenlijk de eerste nagel was aan de Habsburgse doodskist. De goede Frans Jozef wilde alle volkeren binnen zijn rijk zo goed en zo kwaad als dat ging, al ‘voortrommelend’ bij elkaar houden, met respect voor ieders wensen. Maar ondertussen dwongen de Hongaren hun eigen minderheden om Hongaars te spreken en dwarsboomden ze elke poging tot vernieuwing – want ze vonden het wel prima zo. En ondertussen bleven ze klagen dat zij onderdrukt werden! De Gruyter ziet hier uiteraard een parallel met de rol van Hongarije in de EU. Het land ligt een eeuw later nog steeds dwars maar geen haar op het Hongaarse hoofd denkt erover om uit te EU te stappen want ze verdienen er veel te goed aan en bovendien: waar moeten Hongaren anders klagen dat ze onderdrukt worden? Overigens deden die andere volken en volkjes binnen het Habsburgse rijk hetzelfde als de Hongaren, maar op zachtere toon – ze klaagden ook, maar onafhankelijkheid? Onzin. Daarvoor was het leven bínnen het rijksverband nét iets te goed. Het waren de ontberingen in de jaren 1914/1918 die het nationalisme en separatisme vleugels gaven. Daarna ging ieder zijn eigen weg. En nu verzucht menigeen dat dat nooit had mogen gebeuren.
Wat in al die verhalen opvalt, is dat de Tweede Wereldoorlog vaak nauwelijks een rol speelt. De Duitse bezetting van 1940/1945 lijkt in de herinnering van Midden-Europa niet meer dan een intermezzo tussen de mislukte vrijheid van vóór 1940 en de sovjetbezetting ná 1945. Voor ‘ons’ Nederlanders is dat ondenkbaar. Hier is de bezetting immers de hoeksteen onder ons nationale zelfbeeld. In het Oosten is dat veel minder het geval. In de herinneringen, zoals opgetekend door De Gruyter, schemert dat op vele plaatsen door. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om het lot van de Duitstalige families in het Habsburgse rijk die in 1918 plots ontdekten dat ze voortaan in ‘Tsjechoslowakije’ woonden. Sommige van de families deden nog een poging om ‘Tsjechisch’ te worden door geen Duits meer te spreken maar (p. 215):
‘… dat hielp die families niet. Ze werden door beide kanten (de nieuwe Tsjechischsprekende machthebbers en de nu gemarginaliseerde Duitstaligen), met de nek aangekeken omdat ze geen kleur bekenden. Toen de nazi’s binnenvielen werden zij tot hun afgrijzen, door veel Tsjechen en de Duitse bezetter definitief als ‘Duitsers’ geïdentificeerd. Na 1945 namen veel Tsjechen wraak op Duitstalige families in Bohemen. Die zaten in de val, en vluchtten. Velen die dat niet deden, werden vermoord. Barbara Coudenhove liep met honderden andere families naar Oostenrijk, uitgejouwd, bespuugd en bekogeld door Tsjecho-Slovaken langs de kant van de weg.’
‘tot hun afgrijzen’…? Tja. De Sudetendeutsche Partei (zeg maar de NSDAP voor Duitstalige Tsjechen) scoorde in mei 1938, dus vlak voor de bezetting van Tsjechië, onder de Duitstaligen 90 procent van de stemmen. En de Duitse bezetting kostte zo’n 300.000 Tsjechen (merendeels Joden) het leven. Dus bij dat spugen kan ik me wel wat voorstellen. En natuurlijk, de verdrijving van de Sudeten Duitsers in 1945 was onmenselijk. Maar waar het me hier om gaat is vooral het (nogmaals, voor ons ondenkbare) vrijwel ontbreken van de jaren 1940/1945 in deze samenvatting.
Gemüdlichkeit, voortmodderen, dwarse Hongaren, domme pech. Dat is het wel zo’n beetje wat te weten komen over het Habsburgse rijk. O ja, het rijk telde heel veel ambtenaren. Van ministers tot straatvegers. Daar ziet De Gruyter een groot verschil met de EU: die telt pakweg net zo veel ambtenaren als onze Belastingdienst! (Die koe komt een paar keer uit de sloot, maar de EU veegt nu eenmaal niet de straten aan, Caroline.) Worden we dan misschien veel wijzer over de Europese Unie? Eigenlijk ook niet. Weinig ambtenaren dus, en veel regels, veel onterechte kritiek ook, en ze vertelt graag over lastige landen aan de buitengrenzen, de nieuwe Hongaren zogezegd. Landen die eruit willen stappen, schulden maken, de democratie willen beknotten. Maar ach, verder modderen de Brusselse ambtenaren rustig voort, net als ooit de ambtenaren van de keizer, en ondertussen bestaat de EU nog steeds. Kortom, De Gruyter offreert bij de thee niet meer dan het oppervlakkige EU-beeld van de gemiddelde krantenlezer, die toch liever de clichés leest dan doorwrochte artikelen over hoe het er in de Brusselse torens wérkelijk aan toegaat (en dus ook vooral clichés voorgeschoteld krijgt).
De Gruyter weet ongetwijfeld veel meer dan ze vertelt. Dat laat ze bewust achterwege, omdat ze geen al te diepgravende vergelijking met het Habsburgse rijk kan of wil maken. Maar daardoor komt die hele zoektocht naar een antwoord op de vraag ‘loopt het met de EU straks ook zo af?’ nooit van de grond. Maar ach, het is natuurlijk een onzinnige vraag; een excuus om op visite te gaan. ‘Caroline gaat op zoek naar de laatste Habsburgers’, dát had een goede ondertitel geweest. Want dat is De Gruyters échte zoektocht. En dan had Geert Mak op de cover kunnen zeggen: ‘Zo beschrijf je nostalgie’. Want dat doet ze uitstekend.
[boeklink]9789044542585[/boeklink]